Tien jaar geleden werd ik een schurk in een jurk genoemd. Ik studeerde illustratie aan de Willem de Kooning Academie en vroeg me af: hoe ziet een schurk in een jurk eruit? Vervolgens tekende ik zijn eerste portret.
De schurk werd een kruising tussen een wolf en een mens met wat duivelse trekjes. Hoewel hij graag op boevenpad gaat, heeft hij ook zo zijn onzekerheden. Hij is een niet helemaal serieus te nemen slechterik. De schurk bleek een vaste waarde, een terugkerende figurant in mijn werk. In het sprookje Schobbejacques en de 7 geiten - dat ik schreef en illustreerde en in 2015 bij uitgeverij Loopvis uitkwam - kreeg de schurk zelfs een hoofdrol.
“These characters might not be interesting to anyone else but they’re absolutely fascinating to us. They are us. Meaner, smarter, sexier versions of ourselves. It’s fun to be with them because they’re wrestling with the same issue that has its hooks into us. They’re our soul mates, our lovers, our best friends. Even the villains. Especially the villains.” – Steven Pressfield, The War of Art, 2002
Het tekstfragment van Steven Pressfield laat zien dat je als auteur jezelf in je werk legt. Zo schreef en tekende ik mezelf – grotendeels onbewust – ook in Schobbejacques en de 7 geiten. Mijn verwantschap met de schurk Schobbejacques was inmiddels een gegeven. Maar ook de geiten in het sprookje heb ik eigenschappen toebedeeld die mij niet geheel onbekend voorkomen. Nattigeit bijvoorbeeld, heeft permanent een donkere wolk boven zich hangen en Hebberiggeit verzamelt alles wat los en vast zit en omringt zich graag met mooie dingen.
Kunstenaar, illustrator, auteur… Ik beschouw mezelf vooral als een vormgever van een eigen wereld. Van daaruit ontspruiten de verhalen - de ene keer in woorden, de andere keer in beelden. Materialen en kleuren zijn mijn bouwstenen. Net als drukinkten, papier, borduurzijde en hout zie ik woorden als materiaal met een specifieke uitdrukkingskracht dat mij helpt bouwen. Die wereld heeft zijn fundament in het ‘echte’ leven. En het is dan ook geen wonder dat die twee werkelijkheden zo nu en dan mengen. De personages die ik creëer gaan echt voor me leven. Soms zelfs zodanig dat ze zich loszingen van de pagina en voor mijn neus in beweging komen.
In tien jaar leven met de schurk kan ik wel zeggen dat we met elkaar vergroeid zijn. De schurk is een metgezel gebleken en samen met mij evolueerde zijn persoon. Nam ik ‘m eerst bij de hand om hem een plekje in de wereld te helpen veroveren, tegenwoordig zijn de rollen omgedraaid; toont hij mij de wereld. Hij bracht me naar de illustratiebiënnale in Bratislava, gaf me exposities in het Stedelijk en Rijksmuseum en zorgde ervoor dat ik een tentoonstelling kon maken in Museum Arnhem. De schurk ziet er bovendien op toe dat ik mijn streken niet verleer. Met een volgend boek op komst verheug ik me weer met de schurk in zee te gaan.
Maar hoe werkt het dan als je vertrekt vanuit het gedachtengoed van een ander? Voor Volle Muil, mijn meest recente boek, heb ik gewerkt naar aanleiding van de tekst van auteur Tom Marien. Dat betekende in mijn geval een langdurig proces om me in zíjn verhaal, met zíjn personages in te leven. Ook al voelde ik me meteen aangetrokken tot zijn tekst, ik had toch te maken met een zekere afstand tot het verhaal die ik moest zien te overbruggen. Het was een flinke zoektocht om zijn verhaal eigen maken en er mijn wereld aan toe te voegen.
Onderweg begon ik me te identificeren met Kleine Uil, het hoofdpersonage uit Volle Muil. In de dreiging van een donkere nacht en met een troep joelende uilen die vanuit de eik op hem neerkijken, is het aan Kleine Uil om zichzelf te bewijzen door de maanvis te vangen. Hé wacht eens, dit verhaal gaat ook over mij! Mijn proces, mijn zoektocht, mijn streven is vergelijkbaar met het vangen van een ongrijpbare, glibberige vis; in werkelijkheid niets meer en niets minder dan een imaginair doel onder het wateroppervlak. Het gaat erom jezelf in het diepe te gooien, die spiegeling te doorbreken. Moed verzamelen, je best doen en dan gelóven dat je die vis te pakken hebt. Zoals de uitgever inmiddels al in de promotietekst over het boek had geschreven: “Over proberen en blijven proberen.”
De geplande verschijningsdatum van dit boek heb ik met ik vele volle manen moeten verlengen, een tijd van blue mo(o)ndays en teveel nachtelijke uren. En als ik dan in zo’n blauw uur huiswaarts ging, dan deelde ik de straten met feestgangers of mensen die vroeg een nieuwe werkdag tegemoet gingen. Het voelde alsof ik in een parallelle wereld bewoog.
“Daar brandt de hele nacht licht. Ik denk dat ze daar ook feestvieren. Of misschien illustreren ze er wel.” – Tove Jansson, De dochter van de beeldhouwer, 2005
In die periode las ik Tove Janssons herinneringen aan haar jeugd. En het trof me dat ook zij een verlicht raam in de nacht associeerde met feest of een werkende illustrator. Ik las het alsof er geen grotere tegenstelling denkbaar is. Feest óf werk. Plezier óf ploeteren. Maar gelukkig kwam er ook voor mij het moment waarop ik de maanvis in mijn klauwen kreeg. Wanneer de nachtelijke onrust geen bange uurtjes meer betekenden, maar ik mezelf vond in bijzondere avondturen. Wanneer illustreren een feest werd, in een wereld die vorm krijgt tussen het voor- en achterplat van een boek.
Illustrator Merlijne Marell won vele prijzen met haar boek ‘Schobbejacques en de 7 geiten': een spannend verhaal, fantastische illustraties en volledig handgedrukt. Naar aanleiding van haar presentatie op de 20x20! avond schreef zij dit artikel.