In oktober 2015 verhuisde Ineke Hans (Zelhem, 1966) van Arnhem naar Londen. Met die stad heeft ze een band die teruggaat tot de jaren negentig van de vorige eeuw. Ze studeerde er aan het Royal College of Art, behaalde in 1995 een masterdiploma Furniture Design en werkte er drie jaar voor Habitat. Ook toen ze in 1998 in Arnhem Studio Ineke Hans begon, bleef ze door opdrachten, tentoonstellingen en onderwijsactiviteiten bij de ontwikkelingen op designgebied in Londen betrokken. Wat deed haar besluiten naar deze stad terug te gaan?
Peter Nijenhuis: Waarom van Arnhem naar Londen?
Ik heb in Arnhem met veel plezier gewerkt, niet alleen aan mijn eigen projecten, maar ook voor interessante opdrachtgevers als Arco, Ahrend en Offecct. Niettemin besefte ik in 2015 dat in de designwereld van alles en nog wat grondig veranderde. Dat vroeg om reflectie. Je moet nadenken over wat er verandert en hoe je daar als ontwerper op zou kunnen reageren. Als ik nu terugkijk, dan zie ik, dat ik sinds 1997 zo'n beetje om de zeven jaar op een of andere manier een project heb gedaan waarbij reflectie op de ontwikkeling en de maatschappelijke context van het ontwerpen centraal stond. In 1997 was dat de publicatie en de presentatie Eidetic Furniture, in 2003 True Life in het Gemeentemuseum Den Haag, in 2010 Mind Sets in Museum Arnhem en de Londense Aram Gallery. In 2015 was het in mijn ogen hoog tijd voor weer zo'n project. Het begon in mijn ogen duidelijk te worden dat design en de rol van de ontwerper door een reeks ontwikkelingen nooit meer zouden zijn wat ze ooit waren, met name op het gebied waarop ik me beweeg, het meubel.
Over welke ontwikkelingen heb je het dan?
Een van de belangrijkste ontwikkelingen is de voortschrijdende urbanisatie. In 2017 wonen er wereldwijd voor het eerst in de geschiedenis meer mensen in steden dan op het platteland. Vooral in de Derde Wereld gaat de verstedelijking en de groei van metropolen schrikbarend snel. Dat betekent dat we in steden moeten leven waar ruimte schaars en duur is. Londen is daar een extreem voorbeeld van. Een van de gevolgen is dat we meubilair nodig hebben dat voldoet aan andere, veelzijdige functie-eisen. Onze oma's hadden nog veel meubilair: een ontbijttafel in de keuken, een tafel voor het warme eten in de huiskamer, een werktafel en een schrijfbureau. Voor zoveel verschillende tafels hebben we geen plaats meer. Er is plaats voor één tafel die van alles moet kunnen.
Een niet minder belangrijke ontwikkeling is de digitalisering. Die ene tafel die alles moet kunnen, willen we het liefst via internet bestellen. De tafel moet door de brievenbus kunnen want overdag werken veel mensen. Dat betekent dat zo'n tafel heel anders ontworpen en geproduceerd moet worden. Dat digitalisering naast bedreigingen, kansen schept zal iedereen duidelijk zijn. We produceren meubels tegenwoordig in bijvoorbeeld China en distribueren die meubels met behulp van scheepvaartverkeer. Productie en transport, waarbij je nogal wat lucht verplaatst, vergen veel grondstoffen en energie. Dankzij de digitalisering die open source productie mogelijk maakt, kan het nu ook anders en minder verspillend. Een goed voorbeeld is Opendesk, een platform waar je ontwerpen van ontwerpers kunt downloaden. Opendesk werkt over de hele wereld samen met 600 werkplaatsen die het door de klant gedownloade bestand kunnen uitvoeren met behulp van standaard multiplex platen en CNC-frezen. Je kunt kortom globaal beschikbare ontwerpen produceren, waar en wanneer je maar wilt. Langdurige opslag en transport over grote afstanden zijn niet meer nodig.
Van niet minder belang zijn de demografische en culturele ontwikkelingen. Jongeren en jonge volwassenen lijken minder dan vorige generaties waarde te hechten aan traditionele statussymbolen zoals een auto, een huis en meubilair. Wat heb je aan een auto in een metropool waar het verkeer elke dag vastloopt? Jongeren van nu kunnen een auto, een huis en meubilair in veel gevallen ook niet meer betalen en bovendien vinden ze ervaringen belangrijker dan bezit. Ze maken liever een wereldreis, dan dat ze een dure bank kopen en ze vinden het delen van materiële goederen interessanter dan het bezitten ervan.
Nog een punt waar je over moet nadenken, vind ik, is de enorme overproductie van meubels. Vrijwel iedere stad heeft tegenwoordig een meubelbeurs. Ik ga nog ieder jaar naar de beurs van Milaan. Daar zie je eindeloos veel meubels, maar waar laten ze die allemaal? Vroeger kon je als ontwerper je brood verdienen door een stoel te ontwerpen die door een fabrikant in productie werd genomen. Dat is allang niet meer vanzelfsprekend. Een fabrikant zet jouw ontwerp in zijn catalogus, niet omdat hij het produceert, maar vanwege de uitstraling. Of hij toont jouw ontwerp op de beurs om klanten naar zijn stand te lokken die hij andere spullen wil verkopen dan jouw ontwerp. En heeft het trouwens nut om ieder jaar een nieuwe stoel of tafel te ontwerpen en in productie te nemen? Dat probleem is zich in mijn ogen de laatste jaren steeds meer gaan opdringen. De meubels van Eames en Bauhaus, om nu maar wat te noemen, worden ook nog steeds geproduceerd. En dan hebben we wereldwijd ook nog eens een enorme voorraad tweedehands meubels.
Alleen al op grond van de enorme voorraad meubels die we hebben, moet je de vragen die je jezelf als ontwerper stelt behoorlijk aanscherpen. Waarom zou ik nog iets nieuws willen ontwerpen? Wat voegt dat toe? Je moet, en dat is volgens mij een van de kernkwesties tegenwoordig, de vraag stellen naar de zin van je ontwerpen. Ik heb ooit deelgenomen aan project op Fogo Island voor de kunst van Canada. Op het eiland leefden de bewoners vroeger van visvangst, maar visvangst is niet meer lonend. De jongeren trekken weg en het eiland vergrijst en dreigt te verkommeren. Om dat te keren heeft men allerlei projecten op poten gezet. Een ervan is de productie van meubels. Voor de houten meubels, bestemd voor binnen en buiten, heb ik ontwerpen gemaakt. Andere ontwerpers ontwierpen lampen of textiel. Ik heb een tijd op het eiland gezeten om kennis te maken met de mannen en vrouwen die de meubels maken. Ze deden me erg aan mijn ooms en tantes van vroeger denken. Het was bijzonder en het was ook zinvol omdat je als ontwerper bezig bent om met lokale mensen dingen te bedenken die het eiland economisch en qua leefbaarheid overeind houden. Je ziet dat je ontwerp niet ergens in een catalogus eindigt, maar voor mensen praktisch nut heeft. Als je de zin niet meer ziet van wat je doet, hou je het als ontwerper niet vol. Ik vind dat je als ontwerper bij projecten of vragen die je worden gesteld, actiever dan vroeger op zoek moet gaan naar de zin. Het behoort denk ik ook tot de taak van de ontwerper van nu om, als die zin er niet of onvoldoende is, de vraag of de aard van het project te herformuleren en te herzien zodat het wel een zin krijgt.
Een andere zaak waar je als ontwerper niet minder over moet nadenken is het verwateren van de grenzen tussen woon- en werkomgeving. Vroeger was dat strikt gescheiden. Je had aan de ene kant ontwerpers en producenten die zich bezighielden met woonproducten en aan de andere kant de kantoorinrichting. De ontwerpopdrachten waren eenvormiger dan nu. De belangrijkste kantoormeubels waren het bureau, de draaistoel en de archiefkast. Van ieder van die kantoormeubels werden grote aantallen geproduceerd. Inmiddels is de archiefkast grotendeels overbodig. Boeken en documenten zitten net als muziek in onze computer of in onze telefoon. De functie van het kantoor is bovendien ingrijpend veranderd. Het is een open ruimte geworden met verschillende plekken voor overleg, ontvangst en werk. Aan die ruimtes worden andere eisen gesteld qua inrichting en diversiteit. Vroeger werd een kantoor ingericht door één binnenhuisarchitect. Voor de uitbreiding van het hoofdkantoor van de Rabo in Utrecht, waar ik in 2011 bij betrokken was, werden verschillende binnenhuisarchitecten gevraagd die ieder hun eigen, van elkaar onderscheiden plekken en sferen ontwierpen. Dat heeft allerlei consequenties.
Een van die consequenties is dat meubels niet meer in grote aantallen voorgeschreven worden. Het moet allemaal flexibeler, diverser en in kleinere aantallen. Dat kan door de digitalisering, maar klassieke producenten met een lange geschiedenis in de productie van kantoormeubels hebben het daar nog weleens moeilijk mee. Voor producenten die vroeger alleen voor de woningmarkt produceerden, biedt het nieuwe kantoor juist kansen en een nieuwe afzetmarkt. De werelden van de kantoorinrichting en het binnenhuis lopen tegenwoordig door elkaar. Het nieuwe kantoor betekent ook dat meer mensen gedeeltelijk thuis gaan werken. Het kantoor verhuiselijkt en het huis wordt meer kantoor. Ook dat vraagt aandacht van de ontwerper, voor wie het door alle ontwikkelingen niet eenvoudiger is geworden om de kost te verdienen. Vroeger, in de tijd van de grote aantallen, kon je je specialiseren in bijvoorbeeld het ontwerpen van kantoormeubels. Nu moet je, om het hoofd boven water te houden, je werkzaamheden diversifiëren. Het werkterrein van de ontwerper is breed en hybride geworden. Je werkt niet alleen samen met grote producenten, je produceert ook zelf en je bent betrokken bij research, tentoonstellingen, onderwijs, sociale projecten en projecten in de openbare ruimte.
Wat wilde je met ontwikkelingen die je net opsomde?
Ik wilde weten wat anderen ervan dachten en met anderen bedoel ik niet alleen ontwerpers, maar ook producenten, distributeurs, winkeliers en marketingmensen. De meningen van curatoren, theoretici en journalisten leken me ook van belang. In 2013, 2014 en 2015 had ik al samen met Jeroen van den Eynde en Eveline Holsappel inhoudelijke programma's rond actuele onderwerpen voor Ontwerp Platform Arnhem ontwikkeld. Zoiets wilde ik in Londen ook gaan doen. In Londen heb ik in de loop van de jaren een behoorlijk netwerk opgebouwd en dat netwerk kwam goed van pas. Nadat ik me in oktober 2015 weer in Londen had gevestigd, heb ik van begin februari 2016 tot begin februari 2017 twaalf salons georganiseerd en twee tentoonstellingen. Van de twaalf salons waren er zes zogenaamde Studio Salons, dat wil zeggen besloten bijeenkomsten waarvan de eerste plaatsvond in mijn Londense studio voor een stuk of vijfentwintig professionals die met elkaar in gesprek gingen. De andere vijf vonden plaats in andere studio's in East London van collega's van mij. Er was telkens een thema dat met de hier genoemde ontwikkelingen verband hield, zoals Furniture & Space, Furniture & Work en Furniture & Social Context. Ik nodigde drie sprekers uit die het gesprek met een korte inleiding op gang brachten. De andere zes bijeenkomsten, XL-Salons, waren toegankelijk voor publiek. De salons leverden veel interessante inzichten op van ontwerpers als Benjamin Hubert, Tord Boontje, Jurgen Bey, Thor ter Kulve, Nina Tolstrup en Gitta Gschwendtner. Een bijdrage aan de discussie kwam ook van mensen als Jana Scholze, curator van het Victoria & Albert Museum, Edwin Heathcote, medewerker design en nieuwe economie van de Financial Times en Johanna Agerman Ross oprichter van Disegno en nu eveneens werkzaam als curator voor het Victoria & Albert Museum. Om de inzichten van mensen met expertise ging het overigens niet alleen. Belangrijk was in mijn ogen ook het opstellen van actiepunten en aanbevelingen aan ontwerpers, producenten en anderen die bij de productie en distributie van meubels zijn betrokken.
Waar is het allemaal te vinden of na te lezen?
Er komt een kleine publicatie met korte samenvattingen van alle discussies en een reeks van conclusies en aanbevelingen. De publicatie, ontworpen door Irma Boom, wordt gepresenteerd in september 2017 ter gelegenheid van de laatste salon die plaatsvindt in het Brompton Design District tijdens de het London Design Festival. De uitgeschreven teksten van de salongespreken zijn allemaal te lezen op de website van Studio Ineke Hans.
Wat ga je doen nu het salonproject is afgelopen?
Drie dagen nadat in Londen het salonproject wordt afgesloten, opent in de Kunsthalle in Wenen mijn tentoonstelling Was ist Loos? Die tentoonstelling heeft een voorgeschiedenis. Ik ben in 2013 al eens benaderd door de Kunsthalle met de vraag of ik meubilair wilde ontwerpen voor hun publieke ruimtes, iets kunstachtigs. Ik had het op dat moment te druk en het museum bleek ook niet voldoende budget te hebben en zo stierf het plan een zachte dood. Toen ik evenwel in Londen begon met het organiseren van de salongespreken nam de directeur van de Kunsthalle, Nicolaus Schafhausen, weer contact met me op. De Kunsthalle is niet alleen een tentoonstellingscentrum voor hedendaagse kunst. Het is ook een centrum voor debat en discours en mijn salonproject had met discours alles te maken. Uiteindelijk ben ik door de Kunsthalle gevraagd om een tentoonstelling te maken over wat in mijn ogen de belangrijkste veranderingen zijn op het gebied van design en daarbij put ik natuurlijk uit wat ik opstak tijdens het salonproject in Londen.
Wat ga je aansnijden in de Kunsthalle in Wenen?
De titel is een woordgrap die verwijst naar architect Adolf Loos. Loos maakte rond het begin van de vorige eeuw ingrijpende veranderingen mee. De maatschappij industrialiseerde en Loos vond dat je als architect en interieurontwerper niet langer uit kon gaan van de vormen van het ambachtelijke tijdperk. De architectuur moest nieuwe op het industriële tijdperk toegesneden uitgangspunten formuleren. Die gedachte sprak hij onder andere uit in een beroemd geworden tekst uit 1908: Ornament und Verbrechen. Meubels werden vroeger grotendeels ontworpen door architecten. Sinds Bauhaus is meubelontwerpen echter uitgegroeid tot een volwassen discipline en net als de architecten van toen, moeten de ontwerpers van nu zich volwassen vragen stellen over de gevolgen van de digitalisering en andere maatschappelijke veranderingen voor hun vakgebied. Ik stel in de Kunsthalle in Wenen drie thema's aan de orde. Bij iedere thema laat ik een aantal van mijn ontwerpen zien, bestaand werk dat ik aanvul met een nieuw, speciaal voor deze tentoonstelling ontworpen meubel, dat wat mijn betreft een antwoord zou kunnen zijn op de kwesties die ik aan de orde stel. Wat ik voorstel is overigens geen rocket science, mijn antwoorden zijn praktisch van aard.
Het eerste thema in de tentoonstelling is Making & Making Sense. Het gaat over maken. Ik laat zien wat ik heb ontworpen voor handmatige en industriële productie. Het gaat in deze afdeling van de tentoonstelling ook over making sense, dingen maken die zin hebben, bijvoorbeeld doordat ze uiterst praktisch zijn en dagelijks van pas komen, of omdat ze onderdeel zijn van een project dat maatschappelijk en economisch relevant is, zoals het project waar ik het zojuist over had op Fogo Island. Ik heb voor dit thema een stoel ontworpen. De oorspronkelijk vraag van de Kunsthalle om iets kunstachtigs te bedenken, heb ik weten om te buigen in iets wat in mijn ogen zin heeft. Ik kwam erachter dat de Kunsthalle geen stapelbare stoelen heeft voor lezingen en bijeenkomsten. Die worden telkens gehuurd en dat is duur en onpraktisch. Dus besloot ik een betaalbare en stapelbare stoel te ontwerpen en te laten produceren door Thonet Vienna. De keuze voor Thonet is niet toevallig. Thonet probeerde in de negentiende eeuw ontwikkelingen en problemen rond transport en massaproductie te beantwoorden met behulp van een nieuwe techniek, het stomen van hout, en een nieuwe bij het industriële tijdperk passende vormgeving. Het grappige is overigens wel dat gestoomd hout, ooit hyper industrieel, in vergelijking met hedendaagse productiemethoden een arbeidsintensieve en bijna ambachtelijke manier van meubelproductie is geworden. Om het betaalbaar te houden, werkt Thonet inmiddels ook met bijvoorbeeld CNC-frezen waar ik het net over had. Met het feit dat ik het project een nuttige draai heb kunnen geven, ben ik zeer in mijn schik. Het mes snijdt nu aan meerdere kanten: de Kunsthalle krijgt een stapelbare stoel voor lezingen, Thonet heeft een klant en ik ontwerp een stoel die niet eindigt als prototype of als plaatje in een catalogus. Bovendien maak ik een mooie historische link terug naar Loos omdat hij en architecten als Hoffmann en Wagner spraakmakende ontwerpers voor Thonet waren in het begin van de vorige eeuw.
Het tweede thema van Was ist Loos? is Dealing with the Digital. Het gaat over de gevolgen en de mogelijkheden van de digitalisering. Ik laat een aantal van mijn ontwerpen zien die zonder digitale techniek niet gemaakt hadden kunnen worden. Ik ga in op de verhuiselijking van werkruimtes en op het woonhuis dat steeds meer een werkplek wordt. Ik ga natuurlijk in op de gevolgen van de digitalisering voor productie, verkoop en distributie. Waar ik nadruk op probeer te leggen is dat ontwerpen in de eenentwintigste eeuw niet langer per se hoeft te resulteren in iets wat tastbaar is. Op dat tastbare eindresultaat was de ontwerper van oudsher gefixeerd, maar de toekomst van het ontwerpen is misschien deels het ontwerpen van virtuele zaken, zoals de files van Opendesk, die je tegen betaling kunt downloaden om ze te laten produceren.
Het derde thema is Less, dat onder andere ingaat op het feit van minder ruimte in huis en minder openbare ruimte in steden. Omdat grondstoffen minder voorradig zijn wordt het zaak zuinig en slim te produceren en zoveel mogelijk te hergebruiken. Minder ruimte thuis betekent onder andere dat meubels meer gebruiksmogelijkheden moeten krijgen, maar daar had ik het al over. Meubels zullen hybridiseren: zitten, stellen en opbergen versmelten. In Less snijd ik ook iets paradoxaals aan. Zoals ik al zei, zitten onze boeken, documenten, onze muziek en onze foto's meer en meer in onze computer en telefoon. We hebben dus minder behoefte aan klassieke opbergruimte. De hoeveelheid data die we verzamelen neemt ondertussen opzienbarend toe. Vroeger, in het analoge tijdperk, nam je vader of je moeder misschien iets van een dozijn vakantiefoto's. Tegenwoordig maken mensen er honderden. Veel mensen die dat doen, houden zich voor dat ze al die foto's en andere bestanden ooit nog eens zullen uitzoeken en opschonen, maar wie heeft daar tegenwoordig nog tijd voor? De hedendaagse mens gelooft in bewaren en is geobsedeerd door compleetheid en dat zorgt dan weer voor de nodige data-stress. Die data-stress wordt in en rond deze tentoonstelling enerzijds bestreden. Bij de tentoonstelling komt een mooie, overzichtelijke gedrukte catalogus van Irma Boom met onder andere teksten van Bart Lootsma, die hoofddocent was in Arnhem toen ik er studeerde, en Deyan Sudjic, de directeur van het Design Museum in Londen. Zo'n gedrukte catalogus is een afgerond ding en als zodanig een baken van rust. Maar daar laten we het niet bij. We hopen toch een beetje data-stress op te roepen door via de website van de Kunsthalle een databank aan te leggen van alles wat met de in Was ist Loos? aangestipte onderwerpen te maken heeft. Dat is natuurlijk gekkenwerk. Het zal nooit compleet zijn, nooit af, maar dat is volgens mij ook het fascinerende.
En na de Kunsthalle?
Ik blijf in Londen wonen en werken, maar ik ga in november 2017 ook aan de slag als professor Design in Social Context aan de Universität der Kunsten in Berlijn. Ik ga me onder andere bezighouden met internationalisering van de BA- en MA-opleidingen, theoretische programma's, uitwisselingen en studiereizen. Op dat laatste verheug ik me in het bijzonder. Ik heb achtentwintig jaar geleden, in 1989, toen ik in Arnhem studeerde, een studiereis naar Wenen gemaakt met de toenmalige docenten Bart Lootsma en de inmiddels helaas overleden Pieter Jan Gijsberts. Lootsma en Gijsberts wisten veel van de Weense vormgeving, kunst, de architectuur en de geschiedenis. Wij, de studenten werden langs alle gebouwen van Adolf Loos, Otto Wagner en Josef Hoffmann gesleept en verder langs alle holen en gaten die er volgens Lootsma en Gijsberts ook maar iets toe deden. Dat maakte op mij een diepe indruk. Als ik, op mijn beurt, een reis van dat kaliber voor mijn studenten zou kunnen organiseren, dan zou dat mooi zijn.