Marijke Bruggink studeerde in 1984 af aan de afdeling 3D-Design van wat toen de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem heette en nu ArtEZ. In 1985 begon ze met Marlie Witteveen het spraakmakende schoenenlabel Lola Pagola. Bruggink en Witteveen waren te vroeg volgens velen. De tijd was nog niet rijp voor hun op onderzoek naar typologieën, archetypen en constructievormen gebaseerde schoenontwerpen. De dames ontvingen lof uit binnen en buitenland, maar na jaren tegen de economische stroom oproeien, hieven ze in 1998 hun bedrijf op en ging Marijke werken voor de in het dorp Street in het Engelse graafschap Somerset gevestigde schoenfabrikant Clarks.
Hoe kwam je bij Clarks terecht?
Ik werd in 2000 door een headhunter gevraagd om te gaan praten met Clarks. Het ontwerpkantoor van Clarks zat toen nog in Londen. Daar heb ik gewerkt aan de vrouwencollectie. Na drie jaar kwam er een reorganisatie. Het bedrijf besloot om de ontwerpafdeling terug te halen naar Street, het dorp waar de gebroeders Cyrus en James Clark in 1825 begonnen met het produceren van schoenen. Schoenen worden in Street al lang niet meer gemaakt. De productie is na de jaren zeventig van de vorige eeuw verplaatst naar lage-lonen-landen als India en China. In Somerset is nog wel een design en ontwikkelcentrum en dat is behoorlijk groot. Het voortraject van de schoenproductie, het ontwerpen en het maken van prototypes, is nog altijd zeer arbeidsintensief en Clarks produceert een groot aantal collecties en aparte series per jaar. In Somerset werken iets van 1000 mensen, als ik het goed heb, en het ontwikkelen van collecties gaat daar onophoudelijk door.
Clarks is een van de grote schoenproducenten in de wereld. Ze ontwerpen en ontwikkelen in Engeland, produceren in Azië en verkopen schoenen op alle continenten. Hoe bedenk je schoenen voor de hele wereld?
Clarks staat niet in de hele wereld voor één en hetzelfde ding. Dat verschilt per land. In Frankrijk wordt het merk Clarks in de eerste plaats geassocieerd met de Desert Boot, de in 1950 gelanceerde halfhoge schoen van kalfssuède met een crêpezool. In Groot-Brittannië staat Clarks voor de overal aanwezige Clarks schoenwinkels. Daar verkopen ze vooral kinderschoenen en nette schoenen die mensen op hun werk dragen. De Britten kleden zich formeler dan de Nederlanders of de Fransen. Op hun werk dragen mannen nog vaak een das en vrouwen een rok. Kinderen gaan in uniform naar school. In China, om nu iets heel anders te noemen, staan Clarks weer bekend als hippe kwaliteitsschoenen.
Clarks Originals
In beginsel ontwerpt Clarks een Brits product. In 2000 was een van de managers zo slim om modellen als de Desert Boot en de Wallabee apart in de markt te zetten onder de naam Clarks Originals. Clarks maakt die schoenen al decennia omdat klanten er naar bleven vragen. Ze keren steeds terug in het modebeeld en hebben daardoor iets iconisch. Nadat ik me bij de vrouwencollecties had opgewerkt tot senior designer, ben ik in 2007 gaan werken voor Clarks Originals. Dat was echt iets voor mij, vond ik. Ik ben nu eenmaal gevormd door het onderwijs in Arnhem en dat was sterk beïnvloed door de ideeën over industriële productie, vorm, materiaal en functionaliteit van Bauhaus. De Bauhausideeën zijn wat mij betreft een uitstekende leidraad als je voor een multinational als Clarks werkt. Clarks streeft ernaar om in een bepaalde prijsklasse de beste schoenen te maken. Een uitvloeisel daarvan is dat ze zorgvuldig omgaan met kennis en vakmanschap en met schoenen die zich door hun vorm en constructie hebben bewezen. Binnen Clarks is Clarks Originals daarvoor de plek bij uitstek. Originals staat voor een bepaalde benadering. Je moet een industriële erfenis respecteren en bewaren, maar ook vernieuwen en op peil houden. De Originalsmodellen, zoals de Desert Boot en de in 1967 gelanceerde Wallabee, worden nog steeds gemaakt met dezelfde constructie en materialen als voorheen. Het zijn tijdgebonden ontwerpen, bepaald door de smaak en de wereld van de jaren vijftig en zestig. Maar omdat ze een bepaald moment zo uitgesproken representeren, zijn ze ook tijdloos. Je zou kunnen zeggen dat Originals er typisch uitzien, maar dat trekt op een of andere manier mensen ook weer aan. Zowel het model van de Wallabee als de Desert Boot worden ook gebruikt om series te ontwerpen die het oorspronkelijke, archetypische model door materiaalgebruik, kleur of afwerking een draai geven.
Voor Originals ben ik onder andere in de archieven van Clarks gedoken. Het bedrijf is oud en ze hebben werkelijk alles bewaard. Dat is een mer à boire als je, zoals ik, gek op schoenen bent en je interesseert voor hun geschiedenis en de ontwikkeling van constructie- en productiemethoden. Behalve met het eigen Clarksverleden hield ik me bezig met wat je Brits industrieel erfgoed kunt noemen, heritage. In Groot-Brittannië wordt van oudsher veel gemaakt, zowel ambachtelijk als industrieel en met allerlei vermengingen daarvan. Je hebt nog allerlei fabriekjes die al heel lang mooie stoffen en mooie dingen maken. Harris Tweed is daar een voorbeeld van, net als de traditionele uniformmakers, producenten van pinstripe-stoffen en Welsh blankets. Met dat soort producenten en met bedrijven als Laura Ashley en Liberty werkte Clarks Originals samen. We gebruikten voor onze ontwerpen hun archetypische stoffen en pasticheerden zaken als voor Britse militaire parade-uniformen typische kleurencombinaties, naden en sluitingen. Dat deden we althans toen ik ontwierp voor Clarks Originals, want in 2014 ben ik weer wat anders gaan doen. Tegenwoordig zoekt Clarks Originals het meer in de samenwerking met hippe ontwerp labels en die willen dat wel, want Desert Boots en Wallabees zijn op dit moment weer hot.
Wat doe je tegenwoordig?
In 2014 ben ik zelfstandig consultant research en development geworden, met Clarks als grootste opdrachtgever. Wat ik onderzoek is de mogelijkheid om de productie van schoenen eenvoudiger, goedkoper en schoner te maken. Ik moet met ideeën komen, maar wel ideeën die uitvoerbaar zijn. Niet alleen het voortraject van het maken van schoenen - het ontwerpen en maken van proefmodellen - is arbeidsintensief. De productie van schoenen is dat nog eens te meer. In China heb je fabrieken met rijen tafels en aan ieder tafel zit dertig man. De een geeft op de ene plaats een likje lijm, een ander weer ergens anders, de volgende stikt dan weer hier of daar een naadje en ga zo maar door. Weinig mensen beseffen hoeveel handen er aan een paar schoenen te pas komen. Vroeger was al die arbeid in landen als China en India geen probleem. Tegenwoordig stijgen ook daar de loonkosten en dat maakt het interessant en nodig om naar technologische vernieuwing en besparing te kijken. Dat lijkt moeilijk. Nieuwe technologie zoals robots is al lang voor handen en in andere bedrijfstakken wordt er al ruimschoots mee gewerkt. In de schoenindustrie wordt het geprobeerd, maar het lijkt vooralsnog alleen op bepaalde gebieden zinnig. De ontwikkelingsafdeling van Clarks werkt al twee decennia met 3D-printers. Daarmee worden prototypes gemaakt. Vroeger waren die van echt leer. Dat was tijdrovend. Bovendien moest zo’n proefmodel worden verzonden wat dertig jaar geleden ook tijd kostte en erg duur was. Nu zijn ze bij Clarks in staat om perfecte prototypes met 3D-printers te maken en de technische gegevens van die prototypes kunnen via e-mail worden doorgegevens aan een fabriek in China of elders. Het gebruik van 3D-printers voor productie is echter nog niet gebruikelijk bij Clarks en het op grote schaal inzetten van robots ook niet. De materialen waren tot nog toe nog niet goed genoeg en de technologie nog niet ver of verfijnd genoeg.
En nu?
Nike en Adidas zijn al met een geprinte zool gekomen. Ik denk dat de schoenindustrie binnenkort een stap gaat maken. Ik ben de laatste tijd een paar keer in China geweest. China was twaalf jaar gelden een land van kadaverdiscipline. Ze marcheerden ’s ochtends met z’n allen van de ingang naar de fabriekshal en ’s middags van de fabriekshal naar de kantine en terug. Dat is er af. Je voelde twaalf jaar geleden al de drang en de energie om te veranderen en dat is in gang gezet. De Chinezen hebben inmiddels een eigen designbesef. Ze zijn hip en goed geïnformeerd en ze hebben zoveel gemaakt en zoveel kennis van materialen en productie, dat een doorbraak op schoenengebied een kwestie van tijd is. Het kan allemaal sneller, goedkoper en schoner bovendien, maar wat en hoe ga ik je nu lekker niet vertellen.
Was Arnhem een goede voorbereiding voor je eigen loopbaan, je bedrijf met Marlie eerst en toen werken voor een internationaal bedrijf als Clarks?
Arnhem was in mijn tijd, het begin van de jaren tachtig, een super goede opleiding, een uitmuntende kunstschool. Je ging niet gelijk in het eerste jaar naar een afdeling, maar begon met een propedeusejaar waarin allerlei beeldende vakken volgende. Dat propedeusejaar was erg leerrijk, maar het is jammer genoeg door de studieduurverkorting gesneuveld. Na het propedeusejaar koos je voor een afdeling. Ik koos mode, maar stapte over naar 3D-Design dat nu Product Design heet.
Waarom ging je van mode naar 3D-Design?
Op 3D-Design zaten op dat moment hele leuke en interessante studenten zoals Ton Haas, Paul Schudel, Maria Hees, Marga Staartjes en Herman Hermsen. Die studenten maakten opvallend lichtvoetige, poëtische dingen en ik wilde daarbij horen. In Arnhem draaide het om onderzoek van vorm en materiaal en om het onderzoek van archetypen. Je leerde om op grond van vorm-, constructie- en materiaalonderzoek je eigen handschrift te ontwikkelen en om bestaande betekenissen en associaties te gebruiken om een product een nieuwe gedaante, functionaliteit en betekenis te geven. Iemand als Joep Sterman, die toen lesgaf, was daar heel goed in. Sterman was ook een docent die je in alles ondersteunde en hielp. Dat was voor mij heel belangrijk.
En toen begon je Lola Pagola met Marlie Witteveen.
Ja, dat was aan de ene kant geweldig en aan de andere kant geweldig pijnlijk. Marlie en ik hadden een enorme drive. We werkten dag en nacht. Alles wat tot onze verbeelding sprak, dat deden we, of dat nu verstandig was of niet. We hadden een echte DIY-houding. Dat was zo in die tijd. Je luisterde bij wijze van spreken niet alleen naar muziek, je richtte ook gewoon je eigen band op en als het moest je eigen platenlabel. Zakelijk waren we stukken minder doortastend. Naast veel drive hadden we weinig plan. We werden toen we begonnen door Hans en Geert van The People of the Labyrinths overal mee naar toe genomen. Dat was enorm collegiaal. Als zij op de beurs stonden dan stonden wij erbij. Maar zakelijk waren we niet zo bij de pinken als zij. We waren een beetje over het paard getild, kun je wel zeggen. Eten met klanten vonden Marlie en ik aanvankelijk toch echt beneden onze stand. Dat corrigeer je na verloop van tijd. Maar misschien is onze eigen gebrek aan zakelijke ervaring ook weer niet echt waar het aan lag.
Waar lag het dan wel aan?
We waren enthousiast en als schoenontwerpers echt heel goed. Waar we uiteindelijk als Lola Pagola over struikelden waren twee zaken. Toen wij begonnen, in 1985, lag de macht in de mode en op het gebied van schoenen nog niet bij ontwerpers. Die lag nog steeds bij inkopers en producenten. De ontwerper als bepalende en prominente figuur is naar mijn mening een verschijning van betrekkelijke recente datum. Pas in de tweede helft van de jaren tachtig en de jaren negentig begonnen de machtsverhoudingen te verschuiven. Met de Nederlandse schoenenbranche was het rond 1985 tragisch gesteld. De aanzienlijke industriële schoenproductie die er in Nederland ooit was, was totaal verdwenen. Je had nog een paar schoenenimporteurs die in het buitenland lieten produceren en dan aan Nederlandse schoenwinkels verkochten. Het merendeel van de importeurs zag geen enkele waarde in Nederlandse schoenontwerpen als die van ons of van ontwerpers als Jan Janssen en Charles Bergmans. Dat dat van belang was voor Nederland als maakland werd weggelachen. In Nederland was het klimaat dus niet bepaald stimulerend. Dat was één. Punt twee was dat we in Nederland bleven. Tot 1990 bleven we in Arnhem en daarna verhuisden we naar Amsterdam en was onze aandacht voornamelijk gericht op Nederland. Helemaal fout, denk ik achteraf. Want daar zitten niet genoeg kopers en distributeurs die je verder kunnen helpen. En de Nederlandse pers, waar we als Lola Pagola heel veel welwillende aandacht van kregen, wordt helaas in het buitenland niet gelezen.
Hoe had het beter gekund?
Na onze prachtige opleiding op de Arnhemse kunstacademie hadden we allereerst een echt plan moeten ontwikkelen voor ons product en wat daar voor nodig was. We hadden de hele bedrijfsketen voor ogen moeten hebben, van het eerste idee, het ontwerp tot en met de productie, de marketing en de verkoop in winkels. We hadden ook na moeten denken over prijs, kwaliteit en betrouwbaarheid. We hadden voor iedere schakel in de keten een idee moeten hebben en alle schakels op elkaar moeten afstemmen. Maar daar schortte het bij ons steeds aan. We stonden wel op buitenlandse beurzen, maar er was altijd ergens een probleem mee, hetzij de productie, hetzij levering, hetzij kwaliteit. Marlie en ik, om een voorbeeld te geven, hebben ooit schoenen laten maken in Indonesië omdat dat goedkoper leek dan Italië. Wat we niet bedachten was dat je in Italië ook een prijs betaalt voor gegarandeerde kwaliteit. Daar kwamen we achter toen de kwaliteit van het geleverde uit Indonesië heel wisselend en vooral onder de maat bleek te zijn. De hele operatie kostte uiteindelijk meer geld dan het produceren in Italië. Als we dat soort dingen beter op een rijtje hadden gehad, hadden we gewoon in Arnhem kunnen blijven zitten met Lola Pagola. Dat was helemaal niet zo slecht geweest, ontwerpen in Arnhem, laten produceren in Italië en verkopen over de wereld.
Meen je dat echt, in Arnhem blijven ontwerpen?
Ja. Ik woon nu in Amsterdam en ik heb ook tijden in Londen en elders in Engeland gewoond. Maar ik ben nog altijd dol op Arnhem. Ik ben er opgegroeid en de rust en de kleinschaligheid vind ik geweldig. Arnhem is vertrouwd. Als ik de columns van Marcel van Roosmalen lees in de NRC dan spreek ik de tekst in mijn hoofd in het plat Arnhems mee, gewoon voor de gezelligheid. Een atelier of een kleine productieruimte zijn in Amsterdam tegenwoordig belachelijk duur. Blijf dus in Arnhem als je van de kunstacademie komt, zou ik zeggen. Gebruik Arnhem als uitvalsbasis, maar zoek het als ontwerper over de grenzen en niet in Nederland. Mensen als Geert de Rooij en Hans Demoed en Floris schoonderbeek hebben dat met succes gedaan. Ik zou beginnende ontwerpers aanraden om bij dat soort mensen hun licht op te steken. Als je eenmaal contacten hebt gelegd in het buitenland kun je vanuit Arnhem de wereld bedienen. Ik werk nu vanuit Amsterdam met fabrieken in China, heb ontwerpbesprekingen per video met Engeland en werk samen met een ontwerpster in Zuid-Frankrijk. Dankzij Skype en WeTransfer is dat allemaal geen enkel probleem.
Wat denk je van Nijmegen?
Schei uit.