Meubelproductie heeft in Europa nog altijd goed kansen. Jorre van Ast (1980) is productontwerper met een studio in Amsterdam en directeur van meubelfabrikant Arco in Winterswijk, een bedrijf dat werd opgericht door zijn overgrootvader.
Peter Nijenhuis: Je bent in 2004 naar de RCA, de Royal College of Art in Londen gegaan. Wat voor ontwerper wilde je toen worden en ben je zo´n ontwerper uiteindelijk ook geworden?
Jorre van Ast: Ik ben na de middelbare school niet naar Eindhoven of een kunstacademie gegaan. Ik heb in Den Haag aan de Haagse Hogeschool een opleiding Industrieel Product Ontwerpen gevolgd. Dat is een studie waar je veel aan hebt. Je leert berekeningen maken, tekenen en schetsen. Je doet materiaal- en proceskennis op en leert pragmatisch en systematisch ontwerpen en ontwikkelen volgens de zogenaamde Delftse methode. Maar je leert op zo’n opleiding ook weer niet alles. Je leert bijvoorbeeld niet om vragen te stellen bij je eigen rol als ontwerper en voor het ontwikkelingen van een eigen visie op productontwerpen als discipline is niet echt ruimte. Naar dat soort zaken was ik wel nieuwsgierig en tegen het einde van mijn studie in Den Haag bedacht ik, dat het goed zou zijn om mijn bachelorstudie aan te vullen met een master. Tijdens mijn studie liep ik stage in Italië bij Nico Smeenk. Smeenk is een echte industrieel ontwerper en dat geldt ook voor het Nederlandse Flex/The Innovationlab, waar ik ben afgestudeerd. Zeker bij Flex is de genoemde Delftse methode zo’n beetje de leidraad. Na mijn afstuderen heb anderhalf jaar gewerkt en wat gereisd en ten slotte heb ik me aangemeld voor de Royal College of Art in Londen.
In Londen studeerde ik onder Ron Arad. Studeren aan de RCA betekende voor mij een kennismaking met een nieuwe wereld. De studie en de studenten zijn uitgesproken interdisciplinair. Mijn medestudenten waren niet alleen van huis uit ontwerper, maar ook architect en psycholoog. Londen is in creatief opzicht een mondiaal centrum. Het milieu van zeer bevlogen en ambitieuze studenten en docenten is niet alleen leerrijk en een kans om je netwerk uit te breiden. Het geeft je ook een enorme push. In Londen kwam ik er al snel achter dat er meer benaderingen zijn van ontwerpen dan de efficiënte en rationele Delftse methode. Ik leerde ook dat er tussen het conceptueel georiënteerde ontwerpen, dat hier in Nederland nogal wat status heeft, en het grootschalige industriële ontwerpen, waar in Nederland nog wel eens op wordt neergekeken, een zeer breed spectrum aan alternatieve benaderingen bestaat.
Behalve die verbreding van mijn blik gaf Londen me de gelegenheid om na te denken over mijn eigen rol als ontwerper. Wat me bezigheid was de wijze waarop je nieuwe producttypologieën zou kunnen ontwikkelen. Hoe kun je echt iets nieuws toevoegen aan wat er al is? Die vraag leidde tot mijn afstudeerproject Clampology, een praktisch onderzoek naar de mogelijkheid om met het principe van de klem als uitgangspunt daadwerkelijk nieuwe producten voor bestaande behoeftes te ontwikkelen? Een met Clampology vergelijkbaar project was Jar Tops. Ik bedacht dat je als consument glaswerk als het ware cadeau krijgt. Wat kun je daar mee doen? Glazen potten met een metalen schroefdop hebben allemaal een gestandaardiseerde schroefdraad en Jar Tops was een project om de schroefdraad functioneel te maken. Aan beide projecten heb ik veel gehad om me als ontwerper te ontwikkelen. Maar je vraag was of ik nu de ontwerper ben die ik toen wilde worden. Dat is niet helemaal het geval. Ik ben tegenwoordig behalve ontwerper ook directeur van Arco. Als ontwerpstudent op de RCA is ontwerpen je doel. Je wilt de mooiste en slimste producten bedenken. Als directeur van Arco is ontwerpen een middel dat net als produceren een doel dient en dat is de continuïteit van het bedrijf.
Peter Nijenhuis: Is je bezigheid als zelfstandig ontwerper in Amsterdam nog te scheiden van je functie in Winterswijk?
Jorre van Ast: Nee, dat is moeilijk. Leiding geven aan Arco eist nogal wat tijd en inzet. Ik streef ernaar om twee keer per jaar een project buiten de deur te doen, dat wil zeggen voor een ander bedrijf of opdrachtgever. Zo nu en dan moet je je voor een frisse kijk op de dingen even losmaken.
Peter Nijenhuis: Omzet en werkgelegenheid in de West-Europese meubelindustrie zijn sinds het begin van deze eeuw door een complex van factoren gekrompen en de economische crisis heeft dat nog eens extra bevorderd. Is meubelproductie in West-Europa nog mogelijk en zo ja, onder wat voor voorwaarden?
Jorre van Ast: Meubelproductie heeft in Europa nog altijd goede kansen. Het is een tak van bedrijvigheid die vreemd in elkaar zit. Je hebt welgeteld één, alles overheersende, mondiale speler en dat is IKEA. Voor het overige is de meubelbranche een sterk verbrokkelde nichemarkt. Overal ter wereld kom je andere, lokale spelers tegen. Dat schept kansen. Om die kansen te benutten moet je wel een duidelijke identiteit hebben en je moet op veel bruiloften tegelijkertijd dansen. Verkoop, communicatie en productie van je bedrijf moeten goed op elkaar zijn ingespeeld. Arco is op dit moment in ontwikkeling. We waren een bedrijf dat vooral voor de detailhandel produceerde, voor woninginrichters. De woninginrichting heeft door de crisis en de malaise op de woningmarkt een klap gehad. Wat voor ons veel goed maakt en ook steeds belangrijker wordt, is de projectinrichting, de inrichting van werkplekken.
Kantoren worden wel steeds kleiner, maar door het zogenaamde nieuwe werken worden aan een kantoor allerlei nieuwe eisen gesteld. Werknemers zitten tegenwoordig niet meer de hele dag op dezelfde stoel achter een standaard ingekocht bureau. In een kantoor moet tegenwoordig vergaderd kunnen worden in groepen, maar er moet ook een plek zijn voor overleg in kleine kring, een feestelijke presentatie en het ontvangen van klanten. Een kantoor moet kortom verschillende plekken hebben met verschillende gebruiksmogelijkheden. De inrichting moet kwaliteit hebben, representatief zijn en een identiteit uitstralen. Dat vraagt om een goed samenspel tussen opdrachtgevers, architecten, ontwerpers en producenten. Het vraagt vooral ook om maatwerk van de ontwerper/producent, want nergens zijn de eisen en wensen hetzelfde. Bovendien zitten gebouwen altijd anders in elkaar en een vergadertafel in één stuk op zes hoog krijgen is niet altijd mogelijk. Het spreekt voor zich dat een goedkope producent in Azië aan dat soort eisen niet zomaar kan voldoen. Arco kan dat wel, we zijn er zelfs heel goed en snel in.
De ontwikkeling die ik hier schets, dwingt ons ertoe om van een traditionele meubelfabrikant een ‘merk’ te worden met een eigen productie. Daarmee bedoel ik dat we ons meer dan voorheen concentreren op waar we echt goed in zijn en wat voor ons centraal staat. Voor ons is dat het maken van tafels en die boodschap moeten we overbrengen op onze klanten en opdrachtgevers. We maken daar omheen natuurlijk een aantal andere producten die bij het onderwerp ‘tafelen’ en de 'tafel' passen. We hebben in onze collectie ook gestoffeerde stoelen die we weliswaar zelf ontwerpen, maar die geproduceerd worden door Settle, het bedrijf van mijn neef. Dat alles neemt niet weg dat het maken van tafels de kern is van het merk Arco. Het bewerken van gezaagd en gedroogd hout uit West-Europa en een collectie lokaal hout is onze specialiteit. De combinatie van ervaring, vakmanschap en technologie zorgt ervoor dat we producten maken met een unieke kwaliteit. Het is niet eenvoudig om alles op te noemen wat een product van Arco onderscheidt. En toch kan iedereen zien en voelen wat wel en niet bij onze collectie hoort. Het gaat onder andere om een bepaalde afwerking, detaillering en hoe het aanvoelt. Dat alles bij elkaar spreekt voor zich als het goed is.
Peter Nijenhuis: Als je economen, architecten en futurologen moet geloven hebben we in Nederland over twintig jaar een totaal andere economie die draait om milieuneutraal hergebruik, nieuwe technologie en nieuwe bronnen van energie. In die nieuwe economie zullen hypersensitieve en interactieve producten een belangrijke rol spelen. Zie jij dat ook zo?
Jorre van Ast: Ja, maar ik geloof niet dat klanten over twintig jaar allemaal tafels willen die vol zitten met sensoren, beeldschermen of andere vormen van technologie. Een tafel is net als een stoel of een bed een gebruiksvoorwerp dat al honderden jaren gebruikt wordt. Dat soort objecten verandert niet meer zo snel als bijvoorbeeld de mobiele telefoon, waarvan je kunt aannemen dat functie en vorm de komende jaren nog verder en sneller zullen evolueren. Ik denk dat er juist in de snel veranderende, digitale wereld waarin we nu leven behoefte is aan een goedgemaakte tafel of stoel van een natuurlijk materiaal als hout. Dat neemt niet weg dat je na moet denken over innovatie. Arco werkt op dit moment aan de toepassing van natuurlijke polymeren op houten oppervlakken. Dat is een zeer mooi, functioneel en milieuverantwoord product. Technologisch en organisatorisch zullen we in de toekomst nog een slag kunnen maken. Omdat de economie in de komende tijd snel zal veranderen is flexibiliteit belangrijk. Ik zei net dat Arco de laatste jaren meer met architecten aan projectinrichting werkt. Die architecten nemen je mee de wereld in. We werken op dit moment bijvoorbeeld aan een project in Australië. Bij dat soort projecten aan de andere kant van de wereld moet je gaan nadenken over lokale productie en samenwerking met lokale producenten. We zullen de komende tijd tafels blijven maken als kernactiviteit, maar de manier waarop we dat doen zal veranderen.
Peter Nijenhuis: Het hoofdkwartier van het wereldwijd opererende kledingbedrijf Diesel is, zoals je weet, gevestigd in het moeilijk te vinden Italiaanse plaatsje Molvena. Arco is gevestigd in Winterswijk. Is het voor een maakbedrijf gunstig om in de periferie gevestigd te zijn?
Jorre van Ast: Arco produceert in Winterswijk, maar we hebben showrooms in Amsterdam en Keulen. Produceren in de Randstad zou vele malen duurder en moeilijker zijn. In de achterhoek heerst een goede werkmentaliteit. We hebben hier de ruimte en we kunnen hier nog altijd aan geschoold personeel komen. Dat is in Nederland niet zo vanzelfsprekend. Technisch en ambachtelijk onderwijs staan al jaren onderdruk en leveren te weinig mensen af van voldoende niveau. In dat licht gezien is het gunstig dat we hier dicht bij Duitsland zitten. Technisch en ambachtelijk onderwijs zijn daar beter georganiseerd. Duitsland is nu eenmaal een land met veel maakindustrie. Je kunt in Duitsland, anders dan in Nederland, tot op een zeer hoog niveau technisch en ambachtelijk onderwijs volgen. We hebben zojuist een nieuwe productieleider aangenomen en dat is niet zonder reden een Duitser.
Peter Nijenhuis: Je hebt in Nederland een tweedeling. Enerzijds bieden hogescholen technisch georiënteerde opleidingen aan zoals de opleiding Industrieel Product Ontwerpen, die je zelf volgde, en anderzijds heb je ontwerpopleidingen binnen het kunstonderwijs. Leveren die laatste ontwerpers af die wat betreft kennis, vaardigheden en mentaliteit zijn voorbereid op de economische realiteit of is de kracht van het Nederlandse kunstonderwijs nu juist dat het een beetje wereldvreemde ontwerpers aflevert?
Jorre van Ast: Nederland is geen maakland en de industrie heeft op het ontwerponderwijs, buiten de opleiding voor Industrieel Product Ontwerpen, nooit een bepalende rol gespeeld. Dat heeft samen met het ruimhartige, maar inmiddels al weer grotendeels afgebroken subsidiestelsel, nogal wat ruimte geschapen voor sterk op het concept gerichte benaderingen van ontwerpen. De wipwap heeft misschien net iets teveel en te lang naar die ene kant overgeheld. Daar is wel iets op aan te merken. Er wordt wel eens gezegd dat we in Nederland teveel ontwerpers opleiden, maar ik denk dat ontwerpers met een conceptuele en probleemoplossende houding overal kunnen worden ingezet, zeker in een snel veranderende economie. Ze moeten alleen niet denken dat je als ontwerper echte maatschappelijke problemen kunt oplossen, daar heb je multidisciplinaire teams voor nodig. Ietsje nederiger en ietsje dienstbaarder zou het wel kunnen met al die naar het autonome neigende Nederlandse ontwerpers. Ik zei al dat ik in Londen leerde dat er tussen conceptueel ontwerpen en grootschalig industrieel ontwerpen een heel spectrum aan mogelijke benadering zit. Maar wat je ook tegen het Nederlandse ontwerponderwijs kunt inbrengen, we hebben er ook wereldwijd naam mee gemaakt. Hoewel ik weinig of eigenlijk geen tijd heb, zou ik graag weer les geven. Want ik ben zeer benieuwd waar de jongste generatie op de kunstacademie mee bezig is en of ikzelf inmiddels niet ongemerkt een beetje ben vastgeroest.
Peter Nijenhuis: Arco heeft een eigen ontwerpstudio en jullie werken met zelfstandige Nederlandse en buitenlandse ontwerpers. Hoe komen die samenwerkingen tot stand?
Jorre van Ast: Dat is niet zo eenvoudig te zeggen want het gaat op verschillende manieren. In mijn herinnering waren de industrieel ontwerpers die vroeger bij ons thuis over de vloer kwamen serieuze mannen van vijftig. Dat is veranderd. Een niet onbelangrijke rol daarbij speelde een project van mijn vader. Om in 2005 het honderdjarig bestaan van Arco te vieren, besloot mijn vader om in plaats van terug te kijken en een retrospectieve tentoonstelling te organiseren, een blik op de toekomst te werpen. Hij nodigde twaalf betrekkelijk jonge ontwerpers uit en vroeg ze, wat voor producten Arco volgens hen zou moeten maken. Het resultaat was een tentoonstelling in het Museum in Arnhem. Het project leidde tot verdere samenwerking met een aantal van de betrokken vormgevers. We namen ontwerpen van Ineke Hans, Bertjan Pot en Miriam van der Lubbe op in onze collectie. We werken nu met ongeveer tien ontwerpers. Van die ontwerpers vragen we niet hetzelfde. De ene geef je een hele nauw omschreven briefing en de ander geef je opzettelijk meer ruimte. Dat heeft te maken met de samenstelling van je collectie. Die moet evenwichtig zijn. Enerzijds moet je vernieuwen en risico’s nemen, anderzijds heb je te maken met een conservatieve markt en moet je basisproducten kunnen leveren, zoals onze Essenza, een tafel met vier poten en ook niet meer dan dat. Wat je aan wie vraag, hangt af van de aard van de ontwerper en de aard van het product. Je gaat als bedrijf met ontwerpers een langdurige relatie aan en die relatie ga je niet zomaar aan. We werken nu met iets van tien ontwerpers, maar daar doen we niet voortdurend een beroep op. Arco brengt per jaar ongeveer drie nieuwe producten op de markt. Het ontwikkelen van een nieuw product kost ongeveer een jaar en als het een ingewikkelde zaak is, twee of zelfs drie jaar.