Jonge Honden Jonge Harten
Op 19 mei 2015 was bij OPA te gast: Prof. Paul Mijksenaar (1944)
Een gesprek over de vormgeving van visuele informatie

Na een inleiding van moderator Peter Nijenhuis over grote ontwerpers van rond de tweede wereldoorlog die hun talenten in dienst stelden van de modernisering en de introductie van Paul Mijksenaar als iemand die de hoogtijdagen van dat Modernisme meemaakte, maar ook nu nog volop bezig is, start het gesprek met de vraag:

PN: Welk doel dient het werk van de ontwerper in jouw ogen?
PM: “Voor alle duidelijkheid: ik ben niet van de Stichting Goed Wonen. Ik ben niet van de school die denkt dat je in een mooi huis een beter mens wordt. Net als de Belastingdienst denk ik dat je het niet leuker kunt maken, maar wel gemakkelijker. En dat is wat ik doe. Ik ben iemand die praktisch is. Voor Wim Crouwel, mijn baas destijds, was het grid heilig. Dat gaat mij te ver. ‘t Moet leuk en begrijpelijk blijven. Maar ik ben wel een functionalist.”

PN: Is dat functionalisme aangeleerd of aangeboren?
PM: “Vermoedelijk aangeleerd. Maar liever functionalist dan vegetariër. Ik wist niets van kunst af. Kunstgeschiedenis ging voor mij over de Renaissance. Pas in Berlijn hoorde ik over Bauhaus. In een designtijdschrift zag ik een groen bord met een oranje vrachtwagentje van Jock Kinneir, de man die begin jaren ’60 in Engeland alle verkeersborden ontwierp. Hij toonde mij dat bewegwijzering ook heel mooi kan zijn. Als je dat vergelijkt met de monstrueuze borden van de ANWB en Rijkswaterstaat!”

PN: Die belangstelling voor functioneel ontwerp had je al in de jaren ’60. Maar kon je daar meteen vorm aan geven?
PM: “Ik wilde technisch ingenieur worden. De enige mogelijkheid daarvoor was om naar de Rietveld te gaan. Als je daar vanaf kwam, dan was je een snotneus. Nu zijn studenten al ZZP’er voor ze van de academie af zijn. Toen kon je alleen bij Philips of bij Stork gaan werken. Maar daar kon ik niet maken wat ik wilde maken. Ik besloot daarom om artikelen te gaan schrijven. Dat is ook mijn tip aan studenten: publiceer, publiceer, publiceer. Ik schreef in een weekend twee mooie artikelen en ging maandag bij de telefoon zitten wachten. Het heeft vijf jaar geduurd voor de eerst opdracht kwam. Uiteindelijk trok ik de aandacht van Wim Crouwel en werd ik aangenomen bij Total Design in Amsterdam en de Technische Hogeschool Delft. Omdat ik geen titel had, moest ik examen doen om me wetenschappelijk te bewijzen. Zo kon ik praktijkhoogleraar industrieel ontwerpen worden in Delft.”

PN: Heb je veel geleerd in Delft?
PM: “Ootje Oxenaar was voor mij de meest inspirerende persoon. Een fantastisch ontwerper. Ik was zijn assistent. Toen hij wegging, ben ik hem opgevolgd In Delft. Tot begin jaren ’80 heb ik daar gewerkt. Toen kreeg ik er genoeg van en heb ik op dezelfde dag ontslag genomen bij Total Design en in Delft. Ik regelde een tafeltje en een telefoonaansluiting in de slaapkamer en ging heel veel mensen bellen dat ik over een paar maanden zou gaan beginnen. Ik ging me specialiseren en daarover publiceren. Over pictogrammen, kleur en vormen. Via een fabrikant van borden kreeg ik een opdracht voor de bewegwijzering in een klein ziekenhuis en een opdracht voor de metro.”

PN: En toen werd je in 1990 gevraagd voor de nieuwe bewegwijzering voor Schiphol. Waarom was dat nodig?
PM: “De G-pier kwam, met een nieuwe vertrekhal, aparte niveaus en een enorme uitbreiding van het wegenstelsel. Er werd een projectgroep opgericht die constateerde dat het tijd werd om de bestaande bewegwijzering tegen het licht te houden. Ik kende het hoofd bewegwijzering nog ‘uit het milieu’. Die man zei: “ik geef je een fotograaf mee, je gaat drie dagen rondlopen en dan hou je een lezing over hoe erg het is”. Benno Wissing van Total Design had destijds het hoofdontwerp voor de bewegwijzering gemaakt. Daarna deed iedereen maar wat. Samen met die fotograaf speurde ik allemaal rotplekken op en met die beelden ging ik naar het zaaltje dat speciaal was afgehuurd. Tot mijn verbijstering zaten daar wel honderd man!

Schiphol vroeg Total Design, een fabrikant en mij (ik had toen vijf man personeel in een illegaal kantoor) om een offerte uit te brengen. Later bleek dat Total Design ervan uit was gegaan dat zij die opdracht wel zouden krijgen. Ze hadden immers het huidige systeem ook ontworpen? Ze brachten een slordige offerte uit, waarin ze de naam van een ander bedrijf vergaten te wijzigen. En zo ging de opdracht naar mij. Ik was niet speciaal goedkoop. Ik was wel heel zorgvuldig geweest. En zo ging ik ook te werk toen ik eenmaal de opdracht binnen had. Het eerste jaar besteedde ik aan analyse en de rapportage daarvan. Met drie man zaten we aan een apart bureautje in een bouwkeet op Schiphol en deden we literatuuronderzoek naar ergonomie, cognitieve psychologie, lettertypen, contrasten, het gebruik van pictogrammen et cetera. Pas toen we al die informatie in een soort bijbel hadden vastgelegd, waren we toe aan de volgende stap. We hadden daarvoor carte blanche gekregen. Nu is het zo dat de meeste mensen het werk van hun voorganger afkraken. Dat deed ik niet. Het goede behouden en het slechte verbeteren, dat was mijn uitgangspunt. De kleuren die Benno Wissing destijds koos - geel en groen - vond ik goed. Er zat geen enkele kleur in het ontwerp van Schiphol; de kleur kwam alleen van de passagiers en van de bewegwijzering. Zwart op geel is een van de beste kleurcombinaties.

Mensen die reizen ondervinden stress. Harm Zwaga van de Universiteit Utrecht onderzocht hoe mensen zich in een omgeving gedragen. Hij ontdekte dat mensen een bewustzijnsvernauwing krijgen als ze reizen. Mensen kijken vijf graden naar beneden. Voor alle informatie die zich buiten dat vlak bevindt, moeten zij hun hoofd bewegen. En dat doen ze niet!

Een goed ontworpen gebouw heeft een minimum aan borden nodig. Maar borden blijven nodig. Architecten willen daar niet aan. Maar niemand gaat uit zichzelf naar de tweede etage van een winkelcentrum. En wie wil voor z’n plezier een kelder in? Mensen willen overzicht en veiligheid. Ik ben nu zover dat ik mijn eigen luchthaven kan ontwerpen. Ik heb het al uitgetekend voor Schiphol, maar dat is eigenlijk geheim. Bovenaan kom je binnen. In de verte zie je het vliegtuig al staan. En dan ga je als een waterval naar beneden. De hiërarchische kleurcodering ondersteunt het proces dat je doormaakt.

Ik heb tweeëneenhalf jaar aan het bewegwijzeringsplan voor Schiphol gewerkt. Dat had ik ook begroot. Geld was helemaal geen probleem. De projectleider was ingenieur, die kon ik overtuigen dat het waardevol was wat ik deed. Na Schiphol kreeg ik andere projecten. Onder andere bij ProRail. Daar was het lang niet zo’n zooitje als bij Schiphol. Maar ook daar moest veel gebeuren. En je bent nooit klaar. Het is een continu proces.”

PN: Wat is er zo interessant aan werken voor Schiphol en ProRail?
PM: “Het zijn opdrachtgevers die altijd geïnteresseerd blijven in verbetering. Ik werk al 25 jaar voor Schiphol. Iedere maand ga ik even kijken en nog altijd kom ik dan met een kruiwagen vol werk terug. In het begin heb ik veel fouten gemaakt. Bijvoorbeeld bij tijdelijke bewegwijzering. Die moet niet minder, maar juist beter zijn dan de permanente.”

Na de pauze betrekt Peter Nijenhuis twee studenten van de opleiding Graphic Design van ArtEZ bij het gesprek. Op uitnodiging van Nijenhuis hebben Michiel Terpelle (2e jaar) en Marloe Brinkman (3e jaar) enkele vragen voor Paul Mijksenaar geformuleerd.

Michiel ter Pelle: Tijdens je introductie werd je omschreven als iemand die zich neerbuigend uitlaat over wat je bestempelt als ‘autonoom ontwerp’. Hoe kijk jij – als uitgesproken functionalist – tegen de rol van ontwerper als iemand die de cultuur in beweging zet of ontwerpers die auteurschap over cultuur claimen?
PM: “Ik ben niet tegen autonoom ontwerp, maar ik vind dat je het dan geen grafisch ontwerp moet noemen. Zo vind ik ook dat je je als beeldend kunstenaar niet teveel met de openbare ruimte moet bemoeien. Als autonoom kunstenaar ben je geen ontwerper. Een kunstwerk is iets anders dan een functionele landmark. In het huidige kunstonderwijs overheerst de in mijn ogen onterechte focus op zelfexpressie.”

Marloe Brinkman: Hoe gaat in jouw ogen een goed ontwerper te werk?
PM: “Ik ga niet uit van een product. Ik ga uit van een gebruiker die een probleem heeft. Iemand die de weg niet kan vinden. Iemand die niet weet hoe hij een kast in elkaar moet zetten. Voor mij vormt het product geen uitgangspunt. Ik heb niet de behoefte om iets tastbaars te maken. Ik wil een oplossing aanreiken.”

Marloe Brinkman: Met alle tools die nu op de markt zijn, komen er steeds meer mensen die denken dat ze het zelf wel kunnen. Hoe kun je als ontwerper nog van meerwaarde zijn?
PM: “Dat probleem is al zo oud als de wereld. Opdrachtgevers willen altijd een handboek. Maar dat handboek is voor de ontwerper die zijn eigen ontwerp documenteert, niet voor de opdrachtgever die het doorgeeft aan een andere ontwerper. Een van mijn handboeken werd ooit doorgegeven aan een schoonmaakbedrijf dat vanwege bezuinigingen gevraagd was om ook de bewegwijzering te doen! Copyright is een enorm probleem voor ontwerpers zoals ik. Alle grondvormen die ik gebruik, zoals pijlen en dergelijke, bestaan al. Ik ben voor een copyright-vrije maatschappij. Copyrights werken alleen maar machtsstructuren in de hand. Kijk naar architecten die de gebruikers van hun gebouwen verbieden om het gebouw naar eigen inzicht in te richten en te gebruiken. In mijn ogen is vormgeving een estafette. Iedere ontwerper neemt het stokje over van zijn voorganger. Als je de rechten van een ontwerp claimt, dan beperk je de vooruitgang.”

Michiel ter Pelle: Er zijn situaties waarin je dienstbaar moet ontwerpen. Er zijn ook situaties denkbaar waarin je een politieke keuze doet. Ligt daarin misschien de toekomst van het vak?
PM: “Nu ben ik in een parallel universum beland waarin ik me niet thuis voel. Ik begrijp niet wat het concrete probleem is.

Michiel ter Pelle: Wat is uw visie? Hoe kijkt u tegen het vak aan? Hoe onderscheid je je als ontwerper?
PM: “Ik begrijp niet wat je bedoelt. Ik houd me bezig met functioneel ontwerp, met concrete dingen. Daar moet je je het als ontwerper bij houden.”

Wouter Bot interrumpeert: Zijn er geen docenten van ArtEZ aanwezig? Het wordt steeds moeilijker om contact met ArtEZ te krijgen. Wat is daar aan de hand? Worden jullie als studenten niet heel erg beperkt in je mogelijkheden?
PM: “Ik heb het idee dat jullie wegraken van de praktijk van ontwerpen.”

Michiel ter Pelle: Maar de dingen die ons gevraagd worden, worden niet aan u gevraagd.
PM: “Ik heb een heel bureau vol jonge mensen. We hadden laatst een sollicitatieronde, daar kwamen toch vijftig man op af.”

PM: “Ik wil tot slot nog iets vertellen over hoe een ontwerper kan ontwerpen. Over kennis die ik uit boeken en wetenschappelijke rapporten heb gehaald. Die kennis wordt op de academies helemaal niet meer overgedragen (“behalve op de HAN!”, zo liet docente Cindy Vermeulen vanuit de zaal weten). Er is heel veel onderzoek gedaan over hoe bepaalde kleuren meer oppervlakte nodig hebben om op te vallen, over de noodzaak van contrast tussen tekst en achtergrondkleur, over de invloed van daglicht. Al die informatie staat in een tabel die je gewoon kunt kopen*.”

* De informatie waarnaar Paul Mijksenaar verwijst, komt uit ‘Arthur, P., & Passini, R. (1992). Wayfinding: people, signs, and architecture.’. Meer informatie vind je hier en zie ook twee voorbeelden over Color Contrast in de laatste beelden bij dit verslag.

Marlies Leupen
Steun OPA door member te worden en krijg naast gratis toegang tot onze avonden nog vele extra’s!