Peter Nijenhuis: Je lijkt in zeker zin een geluksvogel. In de tijd dat je werd geboren, begin jaren vijftig, had men het in Nederland niet breed. Dat werd echter snel anders. De welvaart nam toe. In de maatschappij en in de kunsten werden de bakens verzet en leek de verbeelding, hoewel misschien kortstondig, aan de macht. Je behoorde tot een generatie die alles kon proberen wat als een consequentie van de moderniteit denkbaar was, maar vaak nog niet of amper was gedaan. Tijdens je opleiding tot productontwerper in Arnhem in de jaren zeventig, had je ook nog eens les van Gijs Bakker, zonder twijfel een van de meest spraakmakende ontwerpers van die tijd. Na je afstuderen werd je van 1979 tot 1984 de assistent van Bakker en diens vrouw, de eveneens spraakmakende sieradenontwerpster Emmy van Leersum. Zo'n inspirerende tijd, met zoveel inspirerende mensen en ontwikkelingen, moet heel mooi zijn geweest, maar was de wereld daarna niet een beetje saai?
Herman Hermsen: Hoezo saai? De wereld is nooit saai. Ook de vormgeving niet. Natuurlijk zijn er ontwikkelingen, waarvan je niet zo opgewonden raakt, maar iedere lichting ontwerpers werpt weer een ander licht op de vormgeving en de ontwikkeling daarvan. Ik ben er natuurlijk een uit jaren zeventig. We hielden ons bezig met de maatschappelijke relevantie van de ideeën die je wilde verwezenlijken en welke vormgeving daarbij paste. Het zelf doen en ondernemen was niet alleen een vanzelfsprekendheid, maar zeker ook een noodzaak. Ook nu zie je veel van die initiatieven. Daarbij heb je creativiteit en improvisatie nodig en dat is niet saai.
Peter Nijenhuis: Je hebt een tijd lesgegeven op Nederlandse kunstacademies en in 1992 werd je professor sieraden- en productontwerp aan de Fachhochschule van Düsseldorf. Van Nederlandse HBO- en universitaire docenten hoor je vaak dat lesgeven aan jonge mensen geweldig is, maar dat je een punthoofd krijgt van alle managers, de stroperige onderwijsorganisatie en het magere salaris. Zijn onderwijszaken in Duitsland beter geregeld?
Herman Hermsen: Professor betekent hier iets anders dan in Nederland. Hier in Duitsland ben je als professor min of meer hoofddocent van een bepaalde afdeling of vakrichting. Toen ik in Düsseldorf in 1992 begon, was het zeer soepel geregeld met veel vrijheden. In de loop der jaren is het steeds gereglementeerder geworden. Na de invoering van het bachelor/master systeem is er meer werkdruk gekomen door veranderingen in het lesaanbod en de papierwinkel er omheen. Als hoofddocent onderhoud ik het contact met de studenten. Ik coördineer de BA van Applied Art and Design en ben mede-eindverantwoordelijk voor onze werkplaatsen. Verder ben ik coördinator internationale contacten en neem ik deel aan diverse werkgroepen. Naast het lesgeven ben ik zeker nog zo veel tijd bezig met geregel.
De Duitse en Nederlandse onderwijscultuur zijn nogal verschillend. In Nederland was ik gewend in een team te werken en dingen met elkaar te plannen en af te spreken. Toen ik hier kwam, moest ik alles zelf inhoud geven. Het voordeel daarvan was dat ik mijn eigen prioriteiten en doelen kon stellen. Ik heb hier in Düsseldorf overigens altijd de dialoog gezocht met mijn collega's. In de loop van de jaren hebben we samen de afdeling een ander gezicht gegeven. We zijn erin geslaagd om in Duistland een eigen positie te verwerven. We dekken een ander spectrum dan onze collega’s elders. Net als in Nederland voelen we in Duitsland de druk van grotere studentenaantallen en de financiële cosequenties daarvan. De overhead wordt ook hier steeds groter en ze doen het 'gründlich'.
Peter Nijenhuis: Je houdt je als productontwerper onder meer bezig met het ontwerpen van sieraden. Toen je als product- en sieradenontwerper begon, zeg maar de laatste drie decennia van de vorige eeuw, reageerden product- en sieradenontwerpers op de ontwikkelingen in de beeldende kunst, zoals het Minimalisme, het Conceptualisme en het Postmodernisme. De beeldende kunst was ogenschijnlijk nog een overzichtelijk terrein waar zoiets als een rode lijn kon worden aangewezen. Maar hoe moet dat tegenwoordig, in het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw? De beeldende kunst is een onoverzichtelijk en ogenschijnlijk onsamenhangend veld geworden. Is het nog wel de beeldende kunst die het ontwerp van producten en sierraden beïnvloedt, of zijn dat andere verschijnselen en krachten?
Herman Hermsen: De beeldende kunst blijft een steeds terugkerende prikkel, maar de markt speelt een grotere rol. Van belang is ook wat op internet en allerlei blogs gebeurt. De huidige generatie studenten volgt dat niet alleen nauwlettend, ze nemen er aan deel en dragen eraan bij. Hier wordt inspiratie gezocht en gehaald. De kennis van de geschiedenis is vaak niet zo van belang. Er worden thema’s, stijlen en concepten opgepakt die nu opnieuw geïnterpreteerd worden en met groot enthousiasme worden omgezet. Soms lijkt het alsof het wiel opnieuw wordt uitgevonden, maar ook dat is van deze tijd.
Peter Nijenhuis: In verband met je werk als docent heb je in het verleden wel eens gezegd dat het je niet gaat om het voortbrengen van nuttige cultuurgewassen, maar om het kweken van onkruid. Ik vermoed dat je dat zei omdat Duitse studenten in het verleden bekend stonden als nogal volgzaam. Is de Duitse student echter inmiddels niet even vrij, zelfbewust en eigenzinnig als studenten elders in de wereld?
Herman Hermsen: De studenten waarmee ik werk hebben minstens twee jaar praktijkervaring in een vak als edelsmid, meubelmaker en textiel. Ze zijn al wat ouder al ze bij ons beginnen. Dat heeft als keerzijde dat ze hun wilde haren een beetje kwijt zijn en zeer pragmatisch plannen. Ze kunnen zeer gestructureerd werken, maar zijn ook vaak angstig om gek te doen. Ze worden soms gek van mij als ik ze stimuleer om out of the box te denken. Ze willen graag houvast hebben aan een thema, als een soort kader waarbinnen ze hun creativiteit kunnen inzetten. Van mijn studenten wil ik dat ze voeling houden met het handwerk, hoe iets te maken is en welke processen te doorlopen zijn. Ze hoeven natuurlijk niet alles zelf te kunnen maken, maar ze moeten wel snappen waar ze mee bezig zijn en welke beslissingen genomen moeten worden. Met handwerk bedoel ik niet allen de traditionele, maar zeker ook de nieuwe computergestuurde vervaardigingstechnieken.
Peter Nijenhuis: Onder economen worden de jaren zeventig doorgaans gezien als een decennium van desastreus, links economisch beleid. Het had weinig gescheeld, aldus veel economen, of we waren met zijn allen in de afgrond van de armoede gestort. Jij beweerde daarentegen ooit dat voor jou de jaren zeventig nog steeds een bron van inspiratie zijn. Moeten we die uitspraak vergeten, of kun je redenen noemen waarom je nog steeds achter die uitspraak staat?
Herman Hermsen: In de jaren zeventig waren we bezig met, volgens mij, essentiële vragen. Hoe kon je een bijdrage leveren aan het vak door daarop een eigen visie te ontwikkelen? Wat wilde je door middel van vormgeving vertellen over vormgeving en de wereld waarin die vormgeving een rol moest spelen? Die wortels zijn zeker nog niet afgestorven. Het zijn standpunten die herleven gezien de staat waarin de wereld op dit moment verkeert. Duurzaamheid speelde toen, in de jaren zeventig, ook een rol, althans bij een aantal studenten van de afdeling in Arnhem. Het was een kwestie die intensieve discussies uitlokte. Nu lijkt het belangrijker dan ooit.
Peter Nijenhuis: In Londen zijn op dit moment tentoonstellingen te zien van drie toonaangevende Duitse kunstenaar: Sigmar Polke, Anselm Kiefer en Gerhard Richter. In het British Museum zijn verder twee aan Duitsland en de Duitse geschiedenis gewijde tentoonstellingen ingericht. De ene heet The Other side of the Medal en gaat over de Duitse beleving van de Eerste Wereldoorlog. De andere heet Germany- the Memories of a Nation en gaat over 600 jaar Duitse geschiedenis aan de hand van door Duitsers bedachte en gemaakte voorwerpen en producten. Volgens een verslaggever van de Frankfurter Algemeine Zeitung zijn de Britten geobsedeerd door de Duitsers. Niet langer worden de Duitser zoals vroeger uitsluitend aangesproken op het nazi-verleden. De arrogante, Britse vooringenomenheid heeft plaatsgemaakt voor een mengeling zijn van ontzag, waardering en afgunst. Volgens mij heeft ook de rest van Europa dat soort gevoelens. Men ziet tegen de Duitsers op omdat ze daadkrachtiger, rijker, vooruitstrevender, ontwikkelder en beschaafder zouden zijn. Maar zeg nu eens eerlijk, zijn de Duitsers nu echt zo goed als ze lijken en moeten we het succes van Duitsland niet met een korrel zout nemen?
Herman Hermsen: Je vraagt naar de aard van de Duitser in het algemeen, dat is nogal complex en omvattend. Daar kan ik eerlijk gezegd geen antwoord op geven. Ik kan alleen uit eigen ervaring spreken. In ieder geval zijn het harde werkers, zeer gestructureerd en gedisciplineerd. Je kunt van ze op aan. Je moet wel het onderscheid maken tussen de denkers en de uitvoerders. Er is een grote hang naar intellectuele, analytisch conceptuele uiteenzettingen. Bij de uitvoering is er de ambitie om het beter dan goed te doen. Vaak mist het flexibiliteit, improvisatie, humor en relativering; uitzonderingen daargelaten natuurlijk.
Peter Nijenhuis: De huidige burgemeester van Arnhem, Herman Kaiser, zou op economisch en cultureel vlak graag de banden aanhalen tussen Arnhem en Düsseldorf. Wat raad je de burgemeester aan om dit doel dichterbij te brengen?
Herman Hermsen: Goed weten wat je zelf te bieden hebt, wat je wilt en verwacht. Duitsers verwachten van een partner een zeer serieuze opstelling.
website Fachhochschule / University of Applied Arts Düsseldorf