Klaartje Martens studeerde in 1992 af aan de afdeling Modevormgeving van de AKI, de Academie voor Kunst en Industrie in Enschede. Ze werkt als zelfstandig ontwerper en geeft les aan de Afdeling Product Design van ArtEZ in Arnhem.

"Ik was meer gericht op onderzoek van de praktijk, dan op het ontwerpen van kleding vanuit de traditie van de haute couture"

Hoe kwam je op de afdeling Mode van de AKI terecht?
Ik wilde aanvankelijk mode doen in Arnhem, maar daar werd ik niet aangenomen. In Utrecht, bij de HKU, werd ik wel aangenomen. In Utrecht kwam ik erachter dat mode niet de opleiding voor me was. Wat me interesseerde was niet zozeer het ontwerpen van kleding. Wat me bezighield was hoe mensen kleding op een individuele en expressieve manier gebruiken. Toen ik nog niet op de academie zat, ergens in de jaren tachtig, bracht mijn vader uit Engeland het tijdschrift i-D mee. Dat tijdschrift bestaat nog steeds. Toen was het een met de hand geniet en gefotokopieerd blad waarvan de tekst met een typemachine was geproduceerd. De vormgeving en de fotografie waren onorthodox, fris en Do-it-Yourself. Het blad richtte zich niet op de grote mode-ontwerpers, maar op wat jonge mensen in die tijd droegen, de straatmode. Die straatmode bestond uit confectie, vaak tweedehands, die voor een deel was vermaakt, of door kleine ingrepen aangepast, en op een ongebruikelijke wijze werd gecombineerd en gedragen. Voor mij was een blad als i-D echt een eye-opener. Toen ik iets ouder was, begon ik kopieboeken te maken, verzamelingen van gekopieerde foto's uit tijdschriften. Waar het me om ging, was wat ik al zei, het op een nieuwe en expressieve manier gebruiken van bestaande kledingstukken en accessoires. Ik was meer gericht op onderzoek van de praktijk, dan op het ontwerpen van kleding vanuit de traditie van de haute couture. Ik vond dat laatste toen ik jonger was ook een beetje tuttig. Op de  mode-afdeling van de HKU was ik kortom niet op mijn plek en dus ben ik overgestapt naar de opleiding Vrije Kunst van de AKI. Daar heb ik een tijd geschilderd, totdat ik de noodzaak voelde om het doek los te halen van het raam en als een doek, een lap stof te behandelen. Dat werd op de afdeling Vrije Kunst van de AKI niet echt begrepen. Joke Robaard, die lesgaf op de mode-afdeling van de AKI, heeft mij toen overgehaald om nog een keer over te stappen, ditmaal naar mode aan de AKI. Dat heb ik gedaan en mijn aanpak werd aan de mode-afdeling van de AKI wel omarmd.  Ik ben afgestudeerd met een collectie losse doeken en een collectie tweedehands kledingstukken die ik volledig had verbouwd. Van broeken had ik jassen gemaakt, jassen had ik veranderd in jurken enzovoorts.
 
Het klinkt nogal eigenzinnig.
Ja, ik moest moeite doen om mijn eigen opvattingen door te zetten. Sommige mensen hadden daar moeite mee, maar daar stond tegenover dat mensen als Guus Beumer en Ruud van der Peijl heel enthousiast waren over mijn aanpak en mijn eindexamen. Als student kon ik in 1991 stage lopen bij Orson + Bodil en dat waren toch ook niet de minsten.
 
En na je eindexamen?
Ik heb een tijdje mijn doeken, die ik toen nog geen sjaals noemde, geëxposeerd bij galeries als Ra. Ik had de wind in de rug. Mijn werk was begin jaren negentig opgenomen in de door Marjan Unger en Marcel Wanders samengestelde tentoonstelling De Oogst in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Maar na een tijdje begon ik dat tentoonstellen in galeries een beetje omslachtig en vruchteloos te vinden. Ik verkocht ook niets of weinig. Op een gegeven moment bedacht ik, dat ik mijn doeken maar beter sjaals kon noemen en dat ik ze via gespecialiseerde winkels als Van Ravenstein in Amsterdam zou moeten verkopen. Dat heb ik gewoon geprobeerd. Ik ben naar een aantal winkels gegaan en heb daar mijn sjaals laten zien. De winkeliers waren tot mijn verbazing allemaal enthousiast.
 
Wat maak je nu?
Ik maak sjaals, tassen en merchandising.

Laten we beginnen met de sjaals.
Een deel van mijn collectie is van zijde en voorzien van een zeefdruk. Vroeger liet ik de zeef voorbewerken bij PlaatsMaken hier in Arnhem en de rest van het werk deed ik zelf. Tegenwoordig laat ik het zeefdrukken over aan Zeebra, een klein ambachtelijk bedrijf in Ede. Ik maak ook op bestelling sjaals met een Eddingpen. Dat doe ik met de hand. Van mijn vader leerde ik als kind hoe je cirkels kon tekenen met een potlood, zoals timmerlieden en anderen dat volgens mij al sinds mensenheugenis doen. De pen zit aan een touwtje en het touwtje is bevestigd aan een punt in het centrum. Door het touwtje beetje bij beetje te verlengen, krijg je steeds grotere cirkels. Het resultaat heeft een bepaalde strakheid, maar omdat je met de Eddingpen over vier naden gaat, ontstaat er op die naden een hupje, een oneffenheid. Voor mij is het maakproces en de combinatie van strakheid en het optreden van onregelmatigheden op bepaalde plekken van belang.

"Ik zoek altijd naar de beste, de meest slimme oplossing van het vouwprobleem en de ingreep die wat vorm en functionaliteit het meest tot de verbeelding spreekt."

En de tassen?
Op een gegeven moment kon ik geen goede tas vinden voor mijn spullen. Ik maakte er dus maar een zelf. Een van de winkeliers die mijn sjaals afnamen vroeg ik ook niet zo'n tas zou willen maken voor de verkoop. Dat heb ik gedaan. Inmiddels worden tasontwerpen van mij in Amerika geproduceerd en verkocht door Maharam. De schoonheid van een tas zit wat mij betreft in de eenvoud. Ik probeer uit één lap stof, leer of een ander materiaal, met zo min mogelijk ingrepen een tas te maken met een binnenwerk, een buitenkant en een aantal vakken. Mijn tassen zijn vouwpuzzels. Ik zoek altijd naar de beste, de meest slimme oplossing van het vouwprobleem en de ingreep die wat vorm en functionaliteit het meest tot de verbeelding spreekt. Het gaat me om de handeling van het maken en de wijze waarop die in de vorm tot uitdrukking komt, om de functionaliteit en het materiaal. Dat zien anderen ook. Mijn tassen doen het bijvoorbeeld opmerkelijk goed in Japan.
 
De merchandising…
Je hebt ordinaire merchandising, de reproductie van een bestaand beeld op een gummetje of een koekblik. Dat soort merchandising maak ik niet. Wat ik maak noemen ze high end merchandising. Het gaat niet om reproductie, maar om interpretatie en vertaling. Voor het Stedelijk Museum Amsterdam heb ik een katoenen tas gemaakt. Langs de rand is de tekst 'Stedelijk Museum Amsterdam' gedrukt en de tas is aan de onderkant en de zijkanten voorzien van een naad, zodat het lijkt alsof de inhoud wordt meegedragen in de lijst van een schilderij. Voor de Uitgeverij en boekhandel van Walther König heb ik, bij de grote tentoonstelling van het werk van Malevich en de Russische avant-garde in 2013, sjaals gemaakt en kleine, stoffen poppen, gebaseerd op de figuren van een van Malevich' schilderijen.
 
Maak je dat allemaal zelf?
Nee, ik heb een netwerk van mensen waar ik een beroep op doe als er geproduceerd moet worden. Ik werk onder andere samen met Carolien Evers van Bedtime for Bonzo en met oud-studenten.

"Bij mij ontstaan dingen altijd al doende."

Hoe staat het met je toekomstprojecten?
Die heb ik niet kant en klaar in mijn achterhoofd. Ik heb met mijn zus Aagje Martens een bedrijf opgezet dat door mij ontworpen tassen van spinakerstof op de markt gaat brengen. De naam is KMbag. Aagje doet de website en andere, organisatorische dingen. Daar hebben we nu onze handen aan vol. Bij mij ontstaan dingen altijd al doende. Ik zoek altijd naar de beste, de meest slimme oplossing van het vouwprobleem en de ingreep die wat vorm en functionaliteit het meest tot de verbeelding spreekt.
 
Website van Klaarte Martens: http://www.klaartjemartens.nl/
Website van KMbag: http://kmbag.nl

Peter Nijenhuis
Steun OPA door member te worden en krijg naast gratis toegang tot onze avonden nog vele extra’s!