Karlijn Sibbel studeerde in 2015 af aan de Afdeling Product Design van ArtEZ in Arnhem. Haar afstudeerproject richtte zich op het design van nieuwe duurzame materialen, onder andere door het reguleren van de groei van algen om zo bepaalde vormen, structuren en patronen te verkrijgen. Voor haar afstudeerproject ontving ze een designstipendium van de Arnhemse Groote Sociëteit. In april, mei en juni 2016 verbleef Karlijn Sibbel in New York en werkte in Genspace, een non-profit organisatie die zich bezighoudt met onderwijs, onderzoek, de praktische toepassing van biotechnologie op sociaal en economisch gebied en de combinatie van biotechnologie, kunst en design.

Ik heb altijd een fascinatie voor natuurlijke fenomenen gehad: de bewegingen van een vlam, hoe bellen een vorm aannemen in schuim of hoe bladeren verkleuren.

Kun je, voor we het over je werk in New York hebben, uitleggen wat je ertoe bracht om je bezig te houden met de combinatie van biotechnologie en ontwerpen?

Ik heb altijd een fascinatie voor natuurlijke fenomenen gehad: de bewegingen van een vlam, hoe bellen een vorm aannemen in schuim of hoe bladeren verkleuren. Ik was nieuwsgierig naar hoe iets werkt en waarom het zo werkt. Op school koos ik niet zonder reden voor vakken als scheikunde, natuurkunde en biologie. Die belangstelling heb ik tijdens mijn studie Product Design in Arnhem op een vruchtbare manier kunnen inzetten voor mijn eigen werk. Als student Product Design merkte ik dat mijn voorkeur niet uitging naar het ontwerpen van esthetische stoelen, tafels en andere producten als doel op zich. Ik ontdekte dat ik mijn fascinatie voor wetenschap kon combineren met inzichten op het gebied van ontwerp. Ik wilde onderzoeken hoe je wetenschappelijke kennis van biologische en chemische processen op een praktische manier bij het ontwerpen zou kunnen toepassen. Ik wilde, anders gezegd, de kennis en de praktijken van disciplines verbinden, maar om dat te doen, is het leggen van contacten en het samenwerken met mensen van andere disciplines cruciaal.
 Bij het kiezen van mijn weg, hebben drie dingen tijdens mijn studie een grote rol gespeeld. Om te beginnen heb ik in het derde jaar een minor gedaan van een half jaar in het ArTechLab van ArtEZ in Enschede. Ik heb daar gewerkt aan de mogelijkheden om 3D te printen met zout. Het ArTechLab is daarvoor een goede plek. Ik heb veel gehad aan mijn begeleiders, waaronder Eric Klarenbeek, die in Enschede een plek heeft gecreëerd waar je echt je gang kunt gaan. Om 3D te printen met zout moet  je een 3D-printer aanzienlijk verbouwen. In Arnhem zou dat in de werkplaats van de afdeling grote problemen opleveren. Andere studenten moeten immers ook met de machines en de voorzieningen kunnen werken. In Enschede was het verbouwen van een 3D-printer geen enkel probleem. Doordat de begeleiders verschillende achtergronden hadden was het mogelijk om op het grensgebied van techniek, scheikunde en ontwerpen te werken en veel nieuwe dingen te proberen. Een ander belangrijk moment was in het derde jaar mijn deelname aan de masterclass van de Radboud Universiteit onder leiding van mensen van het Media Lab van het MIT, het Massachusetts Institute of Technology. Ik kon daar aan meedoen door bemiddeling van mijn hoofddocent Judith van den Boom. De andere deelnemers waren studenten van technische en wetenschappelijke opleidingen en van kunst, muziek- en ontwerpopleidingen. Het doel van de masterclass was om samen iets te maken met als thema golven. Dat was een tamelijk open opdracht. De groep waarvan ik deel uitmaakte bedacht en maakte een object dat lichaamsbewegingen via een sensor omzette in lichtprojecties. Belangrijker dan de uitkomst was het proces dat er naartoe leidde. Je zit in een groep mensen die hele andere kennis en ideeën hebben. Ze benaderen zaken uit heel andere perspectieven dan jij, wat fascinerend is en leerzaam. Je leert hoe je bij kunt dragen aan een vruchtbare groepsdynamiek. Hoe discussieer je, hoe filter je goede en realiseerbare ideeën eruit, wat is ieders kwaliteit en hoe zet je die als groep het beste in? De masterclass opende mijn ogen voor het feit dat een deel zijn van een multidisciplinair samenwerkingsverband, voor mij een boeiende en vruchtbare manier van werken is en dat ik aan zo'n samenwerkingsverband als ontwerper door mijn praktische vaardigheden en doordat ik geleerd heb om ideeën om te zetten in materiële objecten, echt iets kan toevoegen. Na de masterclass wist ik dat dàt het was, interdisciplinair samenwerken, wat ik als ontwerper beslist wilde gaan doen.
In het derde jaar heb ik ook contact gezocht met AlgeaPARC van Wageningen UR. In Wageningen werken ze aan het zo efficiënt mogelijk laten groeien van algen om ze te gebruiken voor onder andere biobrandstoffen en bioplastics. Ik heb bij AlgeaPARC kennis gemaakt met technieken die ik vervolgens heb gebruikt voor mijn afstudeerproject. Voor mij inspirerend en leerzaam was de kennismaking met de wereld van wetenschappelijke onderzoekers. Die onderzoekers hebben niet altijd inzicht in wat kunst en ontwerp als disciplines inhouden. Ze gaan soms uit van clichés. Omgekeerd geldt overigens hetzelfde. Wat weet jij als ontwerper van wetenschappelijk onderzoek? Het duurt een tijdje om door de vooroordelen en de misverstanden heen te breken en een vruchtbaar gesprekskader te vinden.
Als je je als ontwerper wilt bezighouden met biotechnologie heb je kortom meer nodig dan wetenschappelijke kennis. Je moet leren om te gaan met mensen van verschillende vakgebieden waar verschillende regels gelden en je moet hun taal leren spreken. Je moet behalve over design skills, beschikken over theoretische kennis en sociale vaardigheden. Je moet je ego op het juiste moment op de achtergrond kunnen plaatsen, maar een sociaalkritische houding niet opgeven en, niet als laatste, veel geduld hebben. Dat alles bij elkaar is zeer boeiend en onweerstaanbaar, hoe meer je er in verwikkeld raakt.

Met gentechnologie kun je bepaalde productieve eigenschappen van het ene organisme overbrengen of versterken in een ander organisme door veranderingen aan te brengen in de DNA-structuur. In Nederland en Europa zijn daar meer bezwaren tegen. Gentechnologisch onderzoek vindt min of meer afgeschermd van de buitenwereld plaats aan universiteiten. In de Verenigde Staten ligt dat anders.

Wat heb je in New York gedaan?

Voor de designprijs van de Groote Sociëteit heb ik in 2015 een plan geschreven om in New York een tijdje onderzoek te doen bij Genspace. Dat heb ik na het winnen van de prijs nu gedaan. Toen ik in New York in Genspace aan de slag ging, ben ik eerst eens door de laboratoria gelopen. Het drong tot me door dat ik wel iets wist van bio-ontwerp, dus van het toepassen van biologische kennis over de groeiprocessen van stoffen en organismen bij het ontwerpen, maar amper iets van gentechnologie, het genetisch manipuleren van organismen. Met gentechnologie kun je bepaalde productieve eigenschappen van het ene organisme overbrengen of versterken in een ander organisme door veranderingen aan te brengen in de DNA-structuur. In Nederland en Europa zijn daar meer bezwaren tegen. Gentechnologisch onderzoek vindt min of meer afgeschermd van de buitenwereld plaats aan universiteiten. In de Verenigde Staten ligt dat anders. Biotechnologisch onderzoek – zoals genetische manipulatie - is daar minder omgeven door restricties. In Genspace kun je een basiscursus van een paar avonden volgen, waarbij ze je leren om DNA te isoleren en te veranderen. Dat heb ik aan het begin van mijn werkperiode gelijk maar gedaan. De cursus was concreet en hands-on. Je kijkt niet door een elektronenmicroscoop terwijl je DNA uit een celkern pulkt of zoiets. Ze leggen je eerst iets uit over hoe DNA werkt en dan leren ze je hoe je, door de toevoeging van bepaalde stoffen en door centrifugeren, uit je eigen speeksel wat DNA kunt isoleren. Het geïsoleerde DNA kan door een gespecialiseerd instituut worden gelezen. Het lezen kan tegenwoordig heel ver gaan. Ze kunnen bijvoorbeeld achterhalen of je aanleg hebt voor bepaalde kwalen, maar zover gingen ze bij de cursus van Genspace gelukkig niet. Bij Genspace lieten ze je zien hoe je je DNA-code kunt googelen om er achter te komen waar je voorouders vandaan kwamen. In mijn geval zou het van mijn moeders kant om Vikingen gaan die zich ooit in Ierland ophielden. In het volgende onderdeel van de cursus Biohacker Bootcamp leerde je om een eenvoudig organisme genetisch te modificeren. Ik kreeg een E.colibacterie, een bacterie die normaal gesproken in je darmen voorkomt, en een stukje DNA van een ander organisme dat de eigenschap heeft om de productie van een rode kleurstof op gang te brengen. In Amerika kun je dat gewoon via organisaties als Genspace op internet bestellen. Tijdens Biohacker Bootcamp leerde je hoe je eerst in het DNA van de E.coli een gat knipt, waar het stukje DNA dat de productie van rode kleurstof op gang brengt vervolgens in kan passen. Je probeert dan E.colibacteriën te maken die rode kleurstof voortbrengen, maar er zijn ook bacteriën die het stukje DNA dat de kleurstof produceert niet oppikken en die wil je uit de weg ruimen. Om dat te doen voorzie je de E.colibacteriën waarin je het stukje DNA plaatst dat de productie van de rode kleurstof stimuleert, tegelijkertijd met een resistentie tegen een bepaald antibioticum. Als je vervolgens dat antibioticum toevoegt, dood je de bacteriën die geen rode kleurstof produceren. Het is een secuur werkje waarin volgorde, steriliteit, temperatuurverschillen en hoeveelheden van de juiste vloeistoffen essentieel zijn. Je ziet eigenlijk niets van wat je doet. Je moet het je voorstellen als het constant mixen of pipetteren van verschillende extreem kleine hoeveelheden vloeistof.

Het klinkt een beetje cru, dat doden van bacteriën die niet produceren wat jij wilt dat ze produceren.

Ja dat klinkt misschien zo, maar elke keer als je je handen wast met zeep dood je ook miljoenen bacteriën. Ik ben ervan overtuigd dat je met gentechnologie, of breder gesteld biotechnologie waar gentechnologie een onderdeel van is, dringende problemen kunt oplossen. De nu gebruikelijke productie van vlees en van leer voor schoenen bijvoorbeeld is voor dieren niet aangenaam en op den duur ecologisch onhoudbaar. Daar moeten we wat aan doen. Dankzij biotechnologie is het nu al mogelijk om vlees te kweken uit dierlijk weefsel. Dat wil zeggen dat je er geen dier voor hoeft te slachten. Mark Post doet dat aan de Universiteit van Maastricht. Het is op dit moment nog ongelooflijk duur, maar dat zal in de toekomst veranderen. Modern Meadow, een bedrijf in New York, maakt op een vergelijkbare manier kweekleer: leer uit een Petrischaaltje, en ook daarvoor hoef je geen dier meer te slachten. Dat biedt trouwens ook hele nieuwe mogelijkheden voor het vormgeven van leer: ontwerpen die in de traditionele leerproductie met de huiden van geslachte dieren helemaal niet uitvoerbaar zijn. Modern Meadow werkt samen met ontwerpers om die nieuwe mogelijkheden te bedenken en te onderzoeken. Waar ik het nu over heb, vlees en leer, zijn maar voorbeelden. Meer in het algemeen denk ik dat bio- en gentechnologie de brug kunnen zijn naar een tijdperk van nieuwe productie- en consumptievormen die daadwerkelijk duurzaam zijn. Maar nieuwe technologieën en nieuwe materialen moeten uiteindelijk een vorm krijgen in producten die mensen willen hebben en gebruiken en daarvoor heb je ontwerpers nodig.

Als je wilt dat je werk en je ideeën door wetenschappelijke onderzoekers serieus worden genomen, dan moet je zulke lab skills een beetje beheersen en weten waarover je praat.

Heb je met je basale kennis van gentechnologie verder nog iets gedaan in New York?

Nee, ik wilde er kennis mee maken en het leren begrijpen, maar ik heb me verder gericht op onderzoek van biomaterialen, zoals algen, bacteriën en schimmels. In de Verenigde Staten, kun je die allemaal probleemloos bestellen via internet en tegen opmerkelijk lage prijzen. Dat is in Nederland anders. Je kunt dat soort organismen vaak alleen in handen krijgen via onderzoeksinstituten en universiteiten. Het is ook allemaal vreselijk duur. Voeding voor bijvoorbeeld zeewieren, anders gezegd macroalgen die zich aaneensluiten en blad vormen, kun je niet zoals in Amerika kant-en-klaar bestellen. Je moet die voeding zelf maken en dat is nogal ingewikkeld. Het gemak waarmee ik materialen en voedingsstoffen kon bestellen, betekende vervolgens niet dat ik met alles even snel resultaten kon behalen. Niet alle organismen die ik bestelde, groeiden snel genoeg voor de betrekkelijk korte periode, drie maanden, die ik tot mijn beschikking had. Ik heb in New York met verschillende organismen gewerkt, maar vooral met Kombucha. Dat is een biocultuur, een symbiose van een bacterie en een gist. In Amerika bestaat er een gezondheidsrage rond kombucha. Gist en bacteriën meng je met groene of zwarte thee, suiker en azijn. De gezondheidsaspecten - je kunt kombucha zelf maken, of in de supermarkt kopen, en drinken en dat schijnt gezond te zijn - interesseerden me minder. Waar het mij vooral om ging was het feit dat het mengsel cellulose afzet. Wat ik ontdekte was dat je de dikte van de celluloseafzetting, door de diepte van het bassin waarin je het kweekt, kunt variëren en dat je door geluidsgolven de snelheid van de groei van de cellulose kunt beïnvloeden. Waar ik veel aan heb gehad bij mijn onderzoek van kombucha was de aanwezigheid van Micheal Flanagan. Mike is een lid van Genspace. Een lid of member – ik was tijdens mijn werkperiode ook een lid - betaalt iets van 100 dollar per maand en kan dan gebruik maken van het laboratorium. Mike is van huis uit een electrical engineer opgeleid aan Caltech. Hij werkte bij NASA en Arieso en onderzoekt bij Genspace op dit moment de mogelijkheden van celluloseproductie door middel van het modificeren van E.colibacteriën.
 Niet onbelangrijk was verder dat ik bij Genspace, laboratoriumvaardigheden, lab skills, onder de knie kon krijgen. Ik heb wel in laboratoria rondgelopen, maar hoe je daar echt volgens de regels moest werken was me tot voor kort een raadsel. In New York heb ik belangrijke basisvaardigheden geleerd. Hoe je met een pipet microkleine hoeveelheden vloeistof overbrengt bijvoorbeeld, hoe je werkt met incubators, een soort broedmachines, en hoe je een autoclave bedient, een snelkookpan die door temperatuur en druk organismen doodt en daardoor je materiaal steriliseert. Als je wilt dat je werk en je ideeën door wetenschappelijke onderzoekers serieus worden genomen, dan moet je zulke lab skills een beetje beheersen en weten waarover je praat.
 Waar ik ook veel aan heb gehad, was het programma van lezingen dat ik door mijn verblijf in New York kon volgen. Die lezingen werden niet alleen georganiseerd door Genspace, maar ook door de Secret Science Club, het Pratt Institute, Science Festival en DfRR. Tussen mijn werk in het laboratorium en het bijwonen van lezingen heb ik mijn tijd besteed aan bezoeken en netwerken. Ik heb een rondleiding gekregen in het biolab van de School of Visual Art in Manhattan. Die school heeft geen designopleiding, maar beschikt wel over een BioArtLab voor studenten fine art en residenten. Via Judith van den Boom, mijn vroegere hoofddocent van ArtEZ Product Design in Arnhem, heb ik ook een bezoek kunnen regelen aan het Pratt Institute in Manhattan. In Boston heb ik mensen opgezocht van het MIT Media Lab die ik leerde kennen tijdens de masterclass in Nijmegen.

Lopen we in Nederland achter op het gebied van biodesign?

Nee, dat zeker niet. In Nederland werkende ontwerpers als Maurizio Montalti, Eric Klarenbeek en Joris Laarman staan in Amerika hoog aangeschreven. Een bewijs daarvan is de tentoonstelling Biodesign in 2012 in het Nieuwe Instituut en het gelijknamige boek, geschreven door William Myers in samenwerking met Paola Antonelli, een curator van het MoMA in New York. In het boek wordt behoorlijk wat aandacht besteed aan Nederlandse ontwerpers. William Meyers werkt en woont nu zelf ook in Nederland. Maar de combinatie van ontwerp en gentechnologie is een gebied dat in Nederland amper is betreden. Er bestaan nog veel beperkingen waardoor het lastig is voor ontwerpers om toegang te krijgen tot dit soort technieken en er is in Nederland volgens mij sprake van wat extra koudwatervrees.

 
Zou je terug willen naar Amerika?

Ik heb in Amerika een goede en inspirerende tijd gehad. Ik denk dat ik extra geluk had. Om geld te besparen, nam ik de eerste tijd in New York een Airbnb bij een Amerikaanse ontwerpster. Ik sliep in de huiskamer en dat was behelpen, maar mijn huurbazin, een ontwerpster van commerciële advertenties en apps, nam me mee naar hippe plekken en de feestjes van andere ontwerpers. New York is voor jonge ontwerpers een prikkelende en gunstige omgeving. Werkgevers willen jong talent en avontuur. Ze eisen niet zoals in Nederland dat je ten minste vijf jaar ervaring hebt. Er worden in New York goede salarissen betaald en de ontwerpers die ik sprak, vertelden dat het heel gewoon is om vaak van baan te wisselen. In Amerika zien ze dat als een manier op je vaardigheden te verbreden en je te ontwikkelen. New York is kortom voor een ontwerper een heel wat stimulerender omgeving dan Nederland. Iedereen werkt er hard en je voelt de energie. Bij bedrijven en instituten zijn ze opener dan hier. Als je belt of mailt en je doet je verhaal kun je al snel langskomen voor een gesprek.

 
Wat ga je hier in Nederland de komende tijd doen?

In september ga ik deelnemen aan een residentie in het noorden van het land waarvan uiteindelijk een presentatie in het Van Abbemuseum zal komen tijdens de Dutch Design Week. Daarnaast ben ik een aantal samenwerkingen aangegaan die de komende tijd tot concrete resultaten moeten leiden. Mijn focus zal dit jaar hoofdzakelijk gericht zijn op het regelen van een master voor volgend jaar. In november ga ik een paar weken terug naar Amerika om de conferentie Biofabricate te bezoeken en hopelijk kom ik daarna nog eens terug voor een masteropleiding.

 
Website Karlijn Sibbel: https://karlijnsibbel.com/

Steun OPA door member te worden en krijg naast gratis toegang tot onze avonden nog vele extra’s!